De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 781]
| |
Rozemont.
| |
[pagina 782]
| |
En aen de wolcken dreef dit jongste lantgeschrey.Ga naar voetnoot16
Sophia, oordeel nu, of ghy wel, by uw leven,
Dit opgezette web van Narses af zult weven.Ga naar voetnoot18
Dit aes (van dien besneên gebezight tot een' toomGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der Gotten, reis op reis) regeert nu aen den stroom
Des Ticiners, op 't hof; gebiet, dat elck dit kenne,Ga naar voetnoot20-21
En drijft, tot voor de poort van Rome en van Ravenne,
Justijns bezettingen te steên en sloten uit,Ga naar voetnoot23
En niemant heeft het hart dat hy dit euvel stuit:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Want wat quam Ticinum zijn tegenstant te stade,Ga naar voetnoot25
Als 't, na drie jaer, zijn poort opzette, ter genadeGa naar voetnoot26
Des wreeden Langebarts, die met dat gruwelwoortGa naar voetnoot27
Zijn zwarte siel verzwoer aen 's overwonnens moort?Ga naar voetnoot28
En zeker, had het paert, ten intre van de wallen,
30[regelnummer]
Uit mededoogen, niet dien vloeck te voet gevallen;Ga naar voetnoot29-30
De stadt waer reê, in bloet en roock en vier, vergaen,Ga naar voetnoot31
Vergeten; en geen mensch zou Ticinum zien staen
Ter stede, daer 't noch staet, om onder 't juck te zweeten.
Oock hebben dierte en pest ons zenuwen gesleten:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En yder lants-aert van dit mengsel maeckt zich sterck,Ga naar voetnoot35
En acht zich mans genoegh, gansch Kristenrijck een werck
Te rockenen, dat niet kan worden afgesponnen,Ga naar voetnoot37
Als met een' zwaren toght. De Gotten, in Narbonne,Ga naar voetnoot38
En Spanie, en oock de Hun, (die sterck den DonaukantGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Voor Alboïn bewaeckt, in 't ingeruimde lant)Ga naar voetnoot40
Beloofden, op zijn trom, in 't harnas aen te stappen.
Vier Fransche Koningen, ontzaghbre zwagerschappen,Ga naar voetnoot42
Hanthaven desen Vorst, in 't overheert bewint,Ga naar voetnoot43
Uit gunst tot d' eerste vrouw, hun zuster, Klotsuint;Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Hem van Klotaer, in echt en eigen, opgedragen,Ga naar voetnoot45
| |
[pagina 783]
| |
Om zoo veel dapperheên, getoont in trotse slagen:
En wat 'er overschoot, na'et slaen van Koenemont,Ga naar voetnoot47
Wiens bloet zijn koets herwarmt; dat berghde zich terstont,Ga naar voetnoot48
Uit schrick, in zynen eedt, en volleghde te gaderGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Den man van Rozemont, zoo trouwlijck als haer' vader.
Wat rest'er, tegens dit onkneusbare aertsgewelt,
Voor ons, dan dat men Godt, die 't onweêr wetten stelt,
Geduldighlijck het stuur des Rijcks bevele, in 't middenGa naar voetnoot53
Van 't bulderen; en met schenckaedje schatting bidden,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Terwijl vermurwe en streel dien grooten Dwingelant,Ga naar voetnoot55
Tot hindring van meer quaets: waerom ick, een gezantGa naar voetnoot56
En mont van Paus Joan, ten dienst der myterkroone,Ga naar voetnoot57
Van Ticinum den Vorst hier navolgh, te Verone;
Alwaer dees onderdruckte en bange burgeryGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dien Heiden vieren ziet het vrolijck jaergetyGa naar voetnoot60
Der zege, op Audoïn, in 't bloedigh velt, bevochten.Ga naar voetnoot61
O Heilant, wil ons eens van deze lantgedroghtenGa naar voetnoot62
Verlossen, door de vuist van een' rechtschapen heldt.
Maer och! ghy meet het perck van elck saizoen, en smelt,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Wanneer uw zon genaeckt, dees sneeuwjaght uit den Noorden.Ga naar voetnoot65
't Is u bekent, of Godt met Langebartsche koorden
Het Oosten temmen wil, van wien het Westen lijdt
Meer wrevels en meer hoons dan oit van Geet, of Scijth:Ga naar voetnoot68
Want of de Bosphorus braveert het hooft der vlieten,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Den Tiber, lang verdruckt, 't zal Godt in 't endt verdrieten.
Godt vry 't Latijnsche Recht, schuif 't Griexsche juck van hier,Ga naar voetnoot71
En smijt (behaegh het hem) dees lantroede eens in 't vier.
De volgende Personagien leeren hun rol. |
|