De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 767]
| |
Het vyfde bedryf.
BURGEMEESTERS. BODE.
Burgemeester:
1375[regelnummer]
Hoe 't quam, dat Attila het hoofd zoo plotsling stiet,
Met dezen elfsten storm, begrijpt mijn brein noch niet;Ga naar voetnoot1376
Terwijl ick, by 't klincket, verwacht, ontrent de wallen,Ga naar voetnoot1377
Ons Ridderschap, om 't lijck van Ursul uitgevallen.Ga naar voetnoot1378
Bode:
Zy komen, met dien buit geladen, naer de Stadt.
Burgemeester:
1380[regelnummer]
'K geloof het nauwelix. O Jesus, loon hen dat.
Wie durf 't verbeten Lam, met bloênden muil gedragenGa naar voetnoot1381
In 't hongerige nest, dien wreeden wolf ontjaegen?Ga naar voetnoot1382
Bode:
De spie verkondschapte ons, hoe 't lijck in Manfrits tentGa naar voetnoot1383
Te zorgloos werd bewaert door 't Kattenregement;Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Dat van den storm vermoeit, en dapper aen 't verloopen,Ga naar voetnoot1385
Geen legerpoorte sloot, maer lagh naer Stadt toe open.
Dit gaf de Borsten moed. wy nadren altemet.Ga naar voetnoot1387
Verneemen man noch paerd op schildwacht uitgezet.Ga naar voetnoot1388
Wy zien vast hier en daer de herrefstvieren roocken.Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
D'een leit op stroo, en ronckt, met oogen toegeloken,
Verdroncken in den wijn. een ander drinckt, en druiptGa naar voetnoot1391
Van most, en voelt niet eens dat hem de slaep bekruipt.Ga naar voetnoot1392
De zommigen den buit verdobblen, en verspeelen.Ga naar voetnoot1393
Een ander hallef naeckt zijn wonden zoeckt te heelen.
1395[regelnummer]
De wagens staen'er by, zom heel, zom half gelaên.
Hier leunt een speer, daer hangt een schild of rusting aen.
De vlammen schittren vast in helmen, en standaerden.Ga naar voetnoot1397
De ruiters altemael, gestegen van hun paerden,
Verzuimen hunnen plicht, gelijck de voetknecht doet.
| |
[pagina 768]
| |
1400[regelnummer]
Toen Liskerck dit vernam, ontstack zijn edel bloed,Ga naar voetnoot1400
Veel hitsiger dan oit op Keulens trotse muuren,Ga naar voetnoot1401
Noch t' avond van sijn bloed, en druipende quetsuurenGa naar voetnoot1402
Geverft, daer hy den Hun manhaftigh wederstond,
En, hoe vermoeit, het zwaerd niet eenmael af en bond.Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
O telgen, voortgeteelt van Roomsche en Duitsche struicken,Ga naar voetnoot1405
Die niet om pracht, sprack hy, maer eerlijck te gebruicken,Ga naar voetnoot1406
Het harnas gespte aen 't lijf, en degens gorde op zy;
Hier is gelegentheid. een yeder volge my,
Om onze erfvyanden, dees Katten, die, als slaeven,
1410[regelnummer]
Zich onder 't Hunsche juck zoo schandelijck begaeven,
Betaelt te zetten 't leed, van ouds her aengedaen
Den Ubien; toen, na veel jammers, uitgestaen
Van woest geweld, zy heul aen Caesars scepter vonden.Ga naar voetnoot1411-13
Dit 's Manfrits regement. ghy ziet den hengst gebonden
1415[regelnummer]
Vast graezen by zijn tent, waer in hy stormens moe,
Houd schildwacht op tapijt, met bey zijn blicken toe.Ga naar voetnoot1416
Wie zagh oit schooner kans in al 't belegh geboren?Ga naar voetnoot1417
Mijn mackers, dat 's u voor. met gaf hy 't ros de sporen.Ga naar voetnoot1418
Al d'andren op dat spoor hem rennen achter aen,
1420[regelnummer]
Het open leger in. wat kon 'er tegens staen?Ga naar voetnoot1420
Wy ploften onverziens in 't honderd, in den drommel,Ga naar voetnoot1421
Voor 't steecken van trompet, voor 't roeren van de trommelGa naar voetnoot1422
Des ronckenden soldaets. eer 't yemant hoorde of zagh
Gevoeldenze onze Jeughd niet eerder dan den slagh,
1425[regelnummer]
En 't yzer op den hals. dat was het zeker teecken.Ga naar voetnoot1424-25
En daer meê wapen, moord, en klocken opgesteecken,Ga naar voetnoot1426
Zoo overvalt op zee een onverwachte vlaegh
Den zeeman, daer hy slaept, en verre leit te laegh,Ga naar voetnoot1428
Als, onzacht opgeweckt, hy 't zeil begeert te strijcken,
1430[regelnummer]
En bulderende wind, en golven niet bezwijcken,Ga naar voetnoot1430
Voor dat het schip gesloopt te gronde gaet, en zinckt.
| |
[pagina 769]
| |
Hier wordt 'er een verrascht, terwyl hy zit en drinckt,
En braeckt den wijn, en 't bloed, en mengtze met malkanderen.
Een ander wil zijn spel te spa in ernst veranderen,
1435[regelnummer]
En word, terwyl hy speelt, het spel en 't leven quyt.
Een ander, vast in slaep, van 't waecken word bevrijt.Ga naar voetnoot1436
Een ander grijpt zyn zwaerd, of zet zich in geleden;Ga naar voetnoot1437
Maer word van 't punt geraeckt, of van den hoef vertreden.Ga naar voetnoot1438
Een ander, die zyn quael verbond, met luttel harts,Ga naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Van 't schichtigh zwaerd geheelt vond noit gezwinder arts.Ga naar voetnoot1440
Op 't roepen midlerwijl, op dit erbarmlijck schreien,
Terwyl Agrippaes jeughd, zoo stout, zoo breed, gaet weien,Ga naar voetnoot1442
Komt Manfrit uit zijn tent gesprongen, half gekleed,
Met eene hellebaerd, en schuimbeckt byster wreed,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
En schreeuwt: wy zyn noch niet verbasterd van onze ouderen.
Hy brengt een' slagh, maer 't hoofd dat hangt op beide schoudrenGa naar voetnoot1446
Gekloven midden door van Liskercks gladde kling,
Die hem te snel ontmoete, en rustigh tegensging,Ga naar voetnoot1448
En zonder samlen sprong uit zynen hoogen zadel,Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
De tent van Manfrit in, bestuwt van Keulschen Adel,Ga naar voetnoot1450
En haelde'r Ursuls lijck, en smeet het op zijn paerd.
Toen daetlijck 't leger uit, en zoo weêr stedewaert
Door dick door dun gejaeght, van bloed, en zweet bedropen.
Bezet de poort, en wal, en zet de poort wyd open.Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Zy komen met het lijck. al 't leger raeckt in roer,
En was ten deel gevloôn. ick boodschap u hoe 't voer.Ga naar voetnoot1456
Burgemeester:
Manhafte Jongeling, die, zonder eens te flaeuwen,Ga naar voetnoot1457
Dien kostelijcken roof hebt uit die staele klaeuwenGa naar voetnoot1458
Des Noordschen Beers geruckt; uw Ridderlijcke daed
1460[regelnummer]
Blijft in geheughenis, zoo lang de dageraed
De duisternis verdryft, zoo lang de starren daelen,
En duicken, voor den glans van levendiger straelen.
Sinte Ursul zal u niet vergeeten in Gods Rijck,
| |
[pagina 770]
| |
Daer zy, Gods blyde Bruid, voor d'Englen zit te prijck.Ga naar voetnoot1464
JULIAEN. ATTILA. GEEST VAN SINTE URSUL, GEEST VAN ST. AETHEREUS.
Juliaen:
1465[regelnummer]
Hoe heeft de Noordzy zich zoo schandelijck gedraegen?
Attila:
Hoe liet de Zuidzy zich zoo schandelijck verjaegen?
Juliaen:
Trompet noch trommel werd gesteecken noch geroert,
Voor dat men 't stormgevaert had stewaert aengevoert,Ga naar voetnoot1468
En wat tot storremtuigh en reedschap kon verstrecken.Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Al 't voetvolck quam vooraen, de ruiter achtertrecken,
En noopte met zijn paert oock 't hart des soudeniers,Ga naar voetnoot1471
Om den belegen muur t'ontginnen met meer viers.Ga naar voetnoot1472
De nieuwe maen ging op, dat was 't gezette teecken,Ga naar voetnoot1473
Om met een veldgeschrey altzaemen op te steecken.Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Zoo ging het stormen aen, hardneckiger dan oit.Ga naar voetnoot1475
Het hagelde geweer. het veld werd dicht bestroitGa naar voetnoot1476
Met pylen, die de lucht verduisterden, en vlogen,
En snorden van de pees der afgeschote bogen.
Men broght den storrembock met eene schildpad aen,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Geweld daer muur noch poort, noch toren voor kan staen.Ga naar voetnoot1480
Al 't vrouwvolck in de weer zich weert met traen en vlammen,Ga naar voetnoot1481
Met peckreep, ziedend kalck, en steenen, om het rammenGa naar voetnoot1482
Te hindren. heet gevecht maeckt heete harssens dol.
De mannen sneuvelen. de graften raecken vol.Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Men strijd eer reuckeloos als met verstand en orden,Ga naar voetnoot1485
Uit bitterheid, van wie zy aengedreven worden.Ga naar voetnoot1486
Gewight van steenen rolt, en tuimelt van den wal,
Op 't schildendack, dat sloopt, door eenen zwaeren val;Ga naar voetnoot1488
Dat kraeckt, en knarst, en huilt. noch zietmen niemant suffen.Ga naar voetnoot1489
| |
[pagina 771]
| |
1490[regelnummer]
Men laet zich door veel moords in 't rammen niet verbluffen.Ga naar voetnoot1490
De levendige treed terstond in 's dooden plaets.Ga naar voetnoot1491
In 't end bezwijckt de muur, door 't aenstaen des soldaets,Ga naar voetnoot1492
En stort met roock, en puin, en groot gedruis ter aerde;
Die davert van dien slagh, als ofze Reuzen baerde,
1495[regelnummer]
En weer in arbeid ging. het puin vervult de gracht,Ga naar voetnoot1495
En baent den wegh in Stad: die schijnt in 's legers maghtGa naar voetnoot1496
Te staen, daer over ons de vesten vreeslijck gaepen.Ga naar voetnoot1497
'k Zag d'Agrippiners blanck op straet, in volle wapen,Ga naar voetnoot1498
Getroost het Hunsch gewelt t'ontfangen sterck en stijf,Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Als my, gelijck een koorts, een grilling reed door 't lijf.Ga naar voetnoot1500
Attila:
Wat grilling quam u aen? hoe is u 't hart ontzoncken?
Juliaen:
My docht, dat in die breuck des muurs dees Mannen bloncken,Ga naar voetnoot1502
Die flus verslagen, nu verscheenen wederomGa naar voetnoot1503
Tot wraecke van dien moord. 'k Zagh Ursuls Bruidegom,
1505[regelnummer]
Dien wackren Jongeling, den wyden mond der muurenGa naar voetnoot1505
Bezetten, met die zelve en vloeiende quetsuuren,Ga naar voetnoot1506
Ontfangen van mijn hand, toen ick, versteurt van moed,Ga naar voetnoot1507
Hem aengreep by zijn kleed, en slibbren deed in 't bloedGa naar voetnoot1508
Van 't grijs en Pauslijck hoofd, het welleck, voor zijn oogen,
1510[regelnummer]
Doorsteecken van mijn zwaerd, zich mede quam vertoogen,Ga naar voetnoot1510
Tot wraeck van 't ongelijck, met eene heesche stem;Ga naar voetnoot1511
Gelijck die dubble wolck van Mannen achter hem,Ga naar voetnoot1512
De moede Burgery quam bystaen, en verpoozen.Ga naar voetnoot1513
Men zagh'er zom gebaerd. men zagh'er baerdeloozen,Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
En jong, en oud. elck had zijn eigen handgebaer,Ga naar voetnoot1515
Een kruis, of staf, of torts, of zwaerd. 'tgespoock stond naer,Ga naar voetnoot1516
En vreesselijck by nacht. de krijghsman aen het dutten,Ga naar voetnoot1517
Wijckt af, verloopt, en ick zoeck hen vergeefs te stutten.Ga naar voetnoot1518
| |
[pagina 772]
| |
Attila:
Nu merck ick, 't is geen droom, noch harssenschildery.Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Het heeft niet weiniger gespoockt aen onze zy.
Ick, om geweer en moed van 't oorlooghsvolck te slypen,Ga naar voetnoot1521
Hadde opgezet eens zelf de torens aen te grypen,Ga naar voetnoot1522
En greep, in 't bits gevecht, na zoo veel tegenstand,Ga naar voetnoot1523
Den standerddrager zelf den standerd uit de hand
1525[regelnummer]
Met d'een, met d'ander hand de lange storremladder.
En riep: men volgh mijn spoor. wie eerst van allen radderGa naar voetnoot1526
Kan steigren, achter my, en schrap in 't heetste staen,Ga naar voetnoot1527
Dien magh onsterflijcke eer, noch muurkroon niet ontgaen.Ga naar voetnoot1528
Hier rijst het Capitool. hier is de wedergadeGa naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Van Rome. schats genoegh, tot boete van uw schade,Ga naar voetnoot1530
Geleden in 't belegh. val aen, ick wijs u 't spoor,
Mijn Arend met de kroon, mijn Astur vlieght u voor.Ga naar voetnoot1532
Het vier ontstack. men zagh hoe aller oogen glommen.Ga naar voetnoot1533
Ick recht de ladder zelf, en daedlijck opgeklommen:
1535[regelnummer]
Mijn regement my na, en zoo de zege ontgost.Ga naar voetnoot1535
Een yegelijck soldaet hiel stand, gelijck een post.
Ick zwaey den degen vast. ick schreeuw vast, moord, en wapen,Ga naar voetnoot1537
Vrybuit en brand. val aen, nu wreeck u eens rechtschapen.Ga naar voetnoot1538
De Burgery verflaeuwde, in tegenweer te bien.
1540[regelnummer]
De wal en Stad was ons; wanneer ick op zijn knienGa naar voetnoot1540
Een oud eerwaerdighst Man zagh vallen, in hef midden
Der Priesteren, en met gevouwe handen bidden.
Op dat gebed, helaes! verscheenme strax mijn Min,Ga naar voetnoot1543
Met haer doorschote borst. die schoone Koningin
1545[regelnummer]
Verscheen met dees quetzuur, die versch noch deerlijck bloede.
Hoe werd mijn hart zoo bang, dat strax zoo grimmigh woede!Ga naar voetnoot1546
De standerd zeegh, en viel, met eenen viel de moed.
Juliaen:
Verscheenze slechs alleen?
| |
[pagina 773]
| |
1550[regelnummer]
Die, van den hoef getrapt, door zwaerd en speeren vielen.Ga naar voetnoot1550
Zy trad my in 't gezicht, en dochtme ruim zoo schoon,
En ruim zoo groot als flus. haer diamante kroonGa naar voetnoot1552
Verlichte straet en wal, door 't schitteren der steenen,
En 't kroonegoud, gelickt en goddelijck bescheenenGa naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Van eenigh godlijck licht, dat met een' ronden kring
Van tongen, rood als vier, om 't heiligh hulsel ging.Ga naar voetnoot1556
My docht ick zagh dien schicht noch in haer harte steecken,
Daer 't laeuwe bloed langs scheen op d'aerde neêr te leken.
Ick stondt'er stijf en stom. al 't krijghsvolck zagh op my.
1560[regelnummer]
De Liefde en Schrick van d'een, de Schoone aen d'andre zy.Ga naar voetnoot1560
Noch drong ick stewaert in met zidderenden degen.Ga naar voetnoot1561
Maer waer ick quam, alom vloogh Ursuls Geest my tegen
Met haere standerd vaen. haer Maeghden overkuisch
Bejegenden mijn volck met dadeltack, of kruis,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Of maeghdewasse kaers, voor wie de krijghslien vielen,Ga naar voetnoot1565
En vloden hier en daer. zy zat my op de hielen,
Of stond voor mijn gezicht. veel troepen vloôn verbaest;Ga naar voetnoot1567
Dies ick den aftoght blies, want d'aftoght was ons 't naest.Ga naar voetnoot1568
Ursul:
Nu treffen den Tyran al 's hemels dreigementen.Ga naar voetnoot1569
AEthereus:
1570[regelnummer]
Nu Juliaen vervolght in d'aengesteecke tenten.Ga naar voetnoot1570
Attila:
Och Juliaen, wat raed? hier koomt het zelve spoock.Ga naar voetnoot1571
Juliaen:
Hou stand, 't is ydelheid, en wind, en stof, en roock,Ga naar voetnoot1572
Of een ontsteecken damp, die schichtigh zal verdwijnen.Ga naar voetnoot1573
Ursul:
De zonne zal voortaen uw hutten niet beschynen.Ga naar voetnoot1574
Juliaen:
1575[regelnummer]
Hou stand, 't is ydelheid, die eer verstuift dan stof.
Ursul:
Des legers kreits verstreck den Hun een kerreckhof.Ga naar voetnoot1576
| |
[pagina 774]
| |
Juliaen:
Wie zijtghe, die by nacht ons quellen komt, en plaegen?
AEthereus:
Slechs wind, en roock, en damp, en stof, om uit te vaegen.
Juliaen:
Indienghe niet ontvlught, ick stel mijn zwaerd te werck.Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Wat of de veldheer doet?
Attila:
Ick schrijf met kool een perck,
Tot mijn verzekering, en zal 't met vloecken wyen.Ga naar voetnoot1580-81Ga naar voetnoot1581
Juliaen:
Daer komt het yslijck spoock, en durf het overschryen.Ga naar voetnoot1582
Attila:
Is 't wonder dat mijn hair hier door te berge rijs?
Ursul:
Bevriest uw hart noch niet zoo stijf en kil als ijs?
Attila:
1585[regelnummer]
Och Ursul, laetme gaen. och spaer den Koning 't leven.
Ursul:
Tyran, uw vuist heeft my dien schicht in 't hart gedreven.
Attila:
Och Ursul, laetme gaen, vergeefme toch dien moord.
Ursul:
Wy Geesten eisschen wraeck. de hemel is verstoort.
AEthereus:
Durft ghy, aertsmoordenaer, u langer hier vertrouwen?
Juliaen:
1590[regelnummer]
Wijck af, ick zal u 't hoofd van buick en schoudren houwen.Ga naar voetnoot1590
AEthereus:
Heeft wind, en roock, en damp, en stof nu buick en hoofd?
Juliaen:
Daer leit de Geest. ick heb hem 't beckeneel geklooft.Ga naar voetnoot1592
AEthereus:
Noch leeft de Geest. uw zwaerd is veel te plomp van snede.
Juliaen:
Och goede Geest, vertreck, laet Juliaen met vrede.
| |
[pagina 775]
| |
Attila:
1595[regelnummer]
Och Iuliaen, wat raed? nu weet ick geen verblijf.Ga naar voetnoot1595
Ursul:
Gods straffe volght Gods Roe, gelijck de schaduw 't lijf.
Attila:
Het zweet breeckt uit. wie moet voor dit gezicht niet yzen?
Princes, ick zal my nu genadiger bewyzen.Ga naar voetnoot1598
Ursul:
Gelijckghe zijt gewoon, die 't al verwoest, en stroopt,
1600[regelnummer]
En Christenrijck in 't bloed der Martelaeren doopt.
Verbeeld u niet, dat God uw' moedwil wil verschoonen.Ga naar voetnoot1601
Ick zal u 't halve hoofd van uwen Manfrit toonen.
Daer ziet ghy't van het lijf gesneden, en noch nat.
De Ridderschap valt uit, met al de gansche Stad.
1605[regelnummer]
De tenten staen in brand. uw volck verloopt te spade.Ga naar voetnoot1605
't Vergoten bloed roept wraeck. 't is uit met Gods genade.
De gansche Stad valt uit. al 't leger staet in vier.Ga naar voetnoot1607
Attila:
Wat zienwe, Iuliaen? wat aenzicht zienwe hier?
't Is Manfrits eigen hoofd. verwacht geen ander teecken.
1610[regelnummer]
Och Iuliaen, 't is tijd als d'andren op te breecken.
Och Iuliaen, breeck op, met d'overige maght.
't Is veiliger gevloôn, dan 't uiterste verwacht.
AERTSBISSCHOP. BURGEMEESTERS. REY VAN AGRIPPINERS.
Aertsbisschop:
Getrouwe Ridderschap, zet hier de doodbaer neêr,
En 't Heiligh Lijck. 't word spa, oock valt de wegh te veer.
1615[regelnummer]
Voor eerst genoegh, tot dat men 't lichaem voort geleide,
En op het staetelijckste een uitvaert toebereide,
Gelijck de heiligheid van zoo een Heiligh voeght.
Maer dit toeschietend volck bleef al den nacht misnoeght,
Indien hun oogen zelfs de doode niet eerst zagen.Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Men schuif de doodkist op. daer leitze nu verslagen,Ga naar voetnoot1620
Die vrome Kruisheldin, en stut van 't eeuwigh Rijck.
Ghy Vaders van de Stad, ghy Burgers algelijck,Ga naar voetnoot1622
Om Gods wil, ziet toch eens, ghy maeghdekens, en vrouwen,
| |
[pagina 776]
| |
Koom leeck, en priester, koom de Koningin aenschouwen.
1625[regelnummer]
Zij schijnt niet dood, noch oock den slapenden gelijck,
Maer levend lachtze u toe. hier leit een Bruid te prijck;
Wiens ziel in 't hemelsch koor, voor d'Engelen, ging trouwen
Den schoonsten Bruidegom. waer zagh men oit gehouwen
Uit marmer eenigh beeld, of lijck dat witter was.
1630[regelnummer]
Zoo leeft d'albaste pop in d'ebbenhoute kas.Ga naar voetnoot1630
Noch schijnt de purpre mond gebeên tot God te morren.Ga naar voetnoot1631
De roos, op elcke wang, weet noch van geen verdorren.
Het hair behoud zijn' geur, ja krachtiger dan oit.
Zoo hadze zich voor 't leste om Jesus opgetoit.
1635[regelnummer]
Zy heeft dien mond niet eens vertrocken, om de smarte
Des doods, toen haer de Dood de tanden zette in 't harte,
Met dien verwoeden schicht. geweerhaeckt hangt hy nochGa naar voetnoot1637
In haer gequetste borst, zoo wit, als melck en zogh;
Gemarmert van het bloed, dat uit de wonde vloeide,
1640[regelnummer]
En maeckte een' rooden vliet, waer in de ziele roeideGa naar voetnoot1640
En zeilde, en vloogh voor wind, voor stroom, recht hemelwaert,
Der zielen haven in, beschut voor 't Hunsche zwaerd.
O wreede schicht, te wreed op zoo een teere spruite!Ga naar voetnoot1643
'T was wonder dat uw punt niet weder af en stuite,
1645[regelnummer]
Of stomp werd, op 't gezielt en levendigh albastGa naar voetnoot1645
Der Kalidoonsche Maeghd, en hechtghe noch zoo vast,Ga naar voetnoot1646
In 't middelpunt van 't hart? maer waerom 't hart geschoten,
Och edel hart! en niet een ander deel doorstooten?
Neen, billijck is 't, dat zy, aen 't Paradijs verlooft,
1650[regelnummer]
Oock werde in 't hart gemerckt; gelijck 't gemartelt Hoofd,
Haer Heiland, dien de speer in 't hart ging, door de zijde.
Onwetende eerde u dus, die u dees eer benyde.Ga naar voetnoot1652
O allerzalighst lijck, ons allen voorgetreên,
En in het bloedigh perck met Jesus doorgestreên.Ga naar voetnoot1654
Burgemeester:
1655[regelnummer]
Zy triomfeert by God, met wien zy zich vereende,
Met al haer Duizenden, die, op de starren treênde,
Nu omgaen met den kloot, aen 's hemels gouden boogh,Ga naar voetnoot1657
En, boven zon en maen, braveeren daer om hooghGa naar voetnoot1658
| |
[pagina 777]
| |
Gods vyanden, die niet onsterfelijcke zielen.
1660[regelnummer]
Maer slechs het sterflijck lijf des Martelaers vernielen.
Het veld, dat door dien moord verwildert leit, en woest,
Gemest met bloed, en mergh, teelt nu een' rijcken oegst,Ga naar voetnoot1662
Daer God de vrucht af maeit, en vult zijn ruime schuurenGa naar voetnoot1663
Met garven zonder tal.
Rey:
Wy tellen daeghlix d'uuren,
1665[regelnummer]
Ja elcken oogenblick, in 't uiterste gevaer,Ga naar voetnoot1665
Dat Iesus ons verlos. 't verlangen valt ons zwaer.Ga naar voetnoot1666
Aertsbisschop:
O waerde Burgery, de hemel wil u stercken.Ga naar voetnoot1667
Gedenck, ghy strijd ter nood voor huizen, en Gods kercken;Ga naar voetnoot1668
Ghy strijd voor lijf en ziel, voor Gods gerechte zaeck,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Voor 't algemeen geloof. schep moed. beveel de wraeckGa naar voetnoot1670
Den allerhooghsten troon: hy bleef noit Dwingland schuldigh
De lang gedreighde straf. volhard, beveel geduldigh
Hem d'uitkomst van 't gevecht. de hemel weet zyn' tijd.
Men triomfeerde noit dan na den bangen strijd.
1675[regelnummer]
Nu dorscht Gods straffe hand den droeven ingezeten.Ga naar voetnoot1675
De vlegel breeckt niet eer voor dat die is versleeten.
Gods oordeel scheid aldus het koren van het kaf;
Al dreunt'er 't gansche Sticht, gelijck een dorschvloer, af.Ga naar voetnoot1677-78
Wy zitten noch beschermt, en met beslote muuren.
Rey:
1680[regelnummer]
Argentoraet, en Trier, en Tongren, ons gebuuren,Ga naar voetnoot1680
Zijn al in d'asch geleit, en in den grond vergaen.Ga naar voetnoot1681
Indien een stercker valt, hoe kan een zwacker staen?
De blixem met geweld gedreven op de toppen
Van toornen, en van kerck, het bloed, by roode droppen,
1685[regelnummer]
Geregent hier en daer; de tortsen in de lucht;Ga naar voetnoot1685
De wolcken vol geschreis, en oorelooghsgerucht;
Het hemelsche gezang, het loeien uit de kooren,Ga naar voetnoot1683-87Ga naar voetnoot1687
| |
[pagina 778]
| |
Gaen zwanger van al 't leed, dat daeghlix wordt geboren.Ga naar voetnoot1688
Ons vesten gaepen vast, en waren flus vermant.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Wy hoorden dien Tyran vast brullen moord en brand.
De maght der Burgery begon al uit te spatten.Ga naar voetnoot1691
De Hun zal strax den storm met meer gewelds hervatten,Ga naar voetnoot1692
En booren door de breuck in Stad, die open leit.
Ick zie, hoe 't grimmigh zwaerd langs marckt en straeten weit,Ga naar voetnoot1694
1695[regelnummer]
En neervelt, wat het vind. ick hoor ons vrouwen krijten.
'k Zie dochters aengezicht en bloote borsten rijten.
Met hangende perruick geschonden en gesleurt.Ga naar voetnoot1697
Ick zie dees Stad in brand, en als een kleed gescheurt.
Nu zal ons Beeck van 't bloed der menschen overloopen.Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Men sluit de poort vergeefs, de muuren leggen open.Ga naar voetnoot1700
Burgemeester:
Godvruchtigh Licht, verlicht het volck met uw gebed.
Wy knielen al met u, en hopen op ontzet.
Aertsbisschop:
Aendachtige gemeent, hou op, hou op van schreien.Ga naar voetnoot1703
Ick zie, om 't hoofd van 't lijck, een vlam van tongen weien,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
En lecken Ursuls kroon. ay zie, hoe schoon het speelt.
Ick zie noch meer, een wolck, die zich daer boven deelt,
En zwanger van Gods glans vast arbeid door te breecken.Ga naar voetnoot1707
Schep moed, mijn volck, schep moed. dit is geen ydel teecken.
Wy zijn alree verhoort. nu langer niet geschroomt.
1710[regelnummer]
De wolck gaet op. wat Zon of hier te voorschijn koomt?Ga naar voetnoot1710
Wat starren of dit zijn, die voor en achter krielen?
Gewis 't is Ursuls geest, bestuwt met Martelzielen,Ga naar voetnoot1712
Met zoo veel duizenden, als flus gesneuvelt zijn.Ga naar voetnoot1713
Ick ken die Kruisbanier. 'tis spoock, noch droom, noch schijn.Ga naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Wy weckten haeren geest met ons eendraghtigh smeecken.
Zy wenckt ons. luister toe. daer vangt zy aen te spreecken.
Sinte Ursul:
Ghy Agrippiners, staeckt dit jammerlijck gesteen.
Ick hebbe op uwen muur met al mijn heir gestreên,
En ging dien Dwingeland in zyne tent bestoocken.
| |
[pagina 779]
| |
1720[regelnummer]
Al 't leger vlught met hem, en is voort opgebroken.Ga naar voetnoot1720
De blixemstrael, die brand in alle hutten sticht,Ga naar voetnoot1721
Vergunt den Hun geen' tijd, dat hy zijn hielen licht.
Gansch Keulen, met den dagh in 't leger uitgevallen,Ga naar voetnoot1723
Sleept eenen grooten roof in zijn verloste wallen.Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Die woedende Tyran, zoo wijd en zijd gevreest,
Zal's nachts, in 't bruilofsbed, op 't vrolijckst van zijn feest,Ga naar voetnoot1726
Smoordroncken van den wijn en 't bloed, allengs gedroncken,Ga naar voetnoot1727
Daer zijn bestorve bruid hem reutlen hoort, na' et roncken,Ga naar voetnoot1728
Haest braecken 't godloos hart, en smooren in zijn bloed,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Dat tegens Christus Kerck, en Gods autaeren woed.
Laet u 't geleden leed noch jammer niet bedroeven.Ga naar voetnoot1731
God wou uw hart door 't vier des oorlooghs dus beproeven.Ga naar voetnoot1732
Bestelt ons lichaemen ter aarde, zoo 't behoort.
De hemel sal uw' Dom, uw Raedhuis, en uw poort,Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Van hier, in tijd van ramp, en tegenspoed, vertroosten.Ga naar voetnoot1735
Verwacht in uwen schoot het Drietal, dat van 't OostenGa naar voetnoot1736
Zich boogh voor d'arme kribbe, en offerde zoo mild;
Drie Kroonen dan gevoert in eenen rooden schild:
Drie Kroonen zullen braef op onze Armijnen passen.Ga naar voetnoot1738-39Ga naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
Ick zie der muuren kreits hoe langer wyder wassen,Ga naar voetnoot1740
Door allerhande ramp; d'Aertsbisschop, in den topGa naar voetnoot1741
Van 't Keizerrijck te keur, om een' gekroonden kop;
En 't Heiligh Agrippijn, door tegenspoed verzochter,Ga naar voetnoot1743
Volharden, als een echte oprechte Roomsche Dochter.Ga naar voetnoot1744
Aertsbisschop:
1745[regelnummer]
Verlosser, zijt gelooft, die d'eer behoud in 't veld,
En Englen zonder tal, en Martelgeesten stelt
Tot wachters van de Stad. wy buigen ons, wy groeten
SINTE URSUL en heur heir. wy offren aen heur voeten
Geen wieroockvat vol reuck, maer 't hart vol danckbaerheid.
1750[regelnummer]
My dunckt ick zie alree ons vesten uitgeleit,
| |
[pagina 780]
| |
Sinte Ursuls Veld daer in getrocken, en begrepen,Ga naar voetnoot1751
De Keulsche Maeghden maght van steenen t'zaemen sleepen,
En bouwen haer een kerck, zoo yverigh als oit.
Gezegent zy Klemaet, die Gods gebouw voltoit.Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Drie zilvre tomben, rijck van Indiaensch gesteente,
Begraeven in 't autaer, beveelt men haer gebeente,Ga naar voetnoot1756
't Lijck van Cyriacus, en 't lichaem van Konaen;Ga naar voetnoot1757
Waer op men, onder spel en koorgezang, voortaen
Den hemel eeuwigh danckt, met heilige offerhanden,
1760[regelnummer]
Daer gulde kandelaers, daer gulde lampen branden.
Noch feest noch ommegang ontsta dees Maeghdekerck;Ga naar voetnoot1761
Daer elck haer rustbed hebbe, en haer' gewyden zerck.
Men bergh al 't overschot in eene goude kamer;Ga naar voetnoot1763
En haer gedachtenis zy Keulen aengenamer
1765[regelnummer]
Dan endelooze schat: maer d'asch, en Maeghdestof
Zich spreiende, vereischt een grooter kerreckhof
Dan d'aldergrootste Stad. men grabbelt om dees bloemen.Ga naar voetnoot1767
De Teems zal zelf een stad naer een der Maeghden noemen.Ga naar voetnoot1768
Zoo leven, na de dood, die 't leven hier versmaên.
1770[regelnummer]
Zoo koomt de glori t' huis, die naer Gods glori staen.Ga naar voetnoot1770
|
|