Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
I.V. Vondels
Elektra van Sophokles.
Trevrspel.aant.aant.
Sola Sophocleo tua carmina digna cothurno.
Ghespeelt in de Amsterdamsche Schouwburgh, in November,1640.
t'Amsterdam,
Gedruckt by Nicolaes van Ravesteyn.
Voor Dirck Cornelisz Hout-haeck, Boeckverkooper op de Nieuwe zijds Kolck, Anno 1639.
| |
| |
Van 1639. Afgedrukt naar de tekst van de eerste uitgave (t'Amsterdam, Gedruckt by Nicolaes van Ravesteyn. Voor Dirck Cornelisz Hout-haeck, Boeckverkooper op de Nieuwe zijds Kolck, Anno 1639), waarvan 't titelblad hiervoor typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 305.
Het Latijnse motto betekent: Alleen uw zangen zijn de treurspelkunst (oorspr. de toneellaars) van Sophocles waardig.
Voor de Griekse tekst raadpleegden wij de editie van R.C. Jebb (The plays and fragments with critical notes, Cambridge, deel VI), met Engelse vertaling. De Nederlandse getrouwe vertaling, die wij in de noten ter vergelijking aanhalen, is die van Dr. P.C. Boutens (Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam, 1921).
| |
| |
| |
Aen de Wijze en vernuftige Ioffrouwe Maria Tesselscha Roemers,
Weduwe van wijlen Heer Alard Krombalck.Ga naar voetnoot*
VVijze en vernuftige Ioffrouw,
1 Gelijck een vryer met overlegh, en oordeel zijn hart, en liefde zet op 2 een jonge vryster, die, om haere natuurlijcke schoonheid, aengebore be- 3 valligheid, en voegelijck cieraed, bekoorlijck is; eveneens kreegh ick een'Ga naar voetnootr. 3 4 treck tot deze princes Elektra, of liever Electa, een uitgeleze dochter, uitGa naar voetnoot4 5 dien naemhaftigen koning, en gezongen veldoverste, Agamemnon, ge-Ga naar voetnoot5 6 boren; en herboren uit de harssenen van dien Atheenschen en zegen- 7 rijcken veldheer, Sophokles, die haer, tot verwondering zijner en derGa naar voetnoot7 8 navolgende eewen, van ouds, op het tooneel, te voorschijn broght,
10[regelnummer]
Van zijnen goddelijcken geest.
11 Meester Ioan victorijn, in wiens mond Elektra bestorven is, prickeldeGa naar voetnoot11 12 ons zoo menighmael hier toe aen, tot dat wy het ten leste waeghden, en 13 deze doorluchtige Ionckvrouw, op onze wijze, Neerlandsch spreecken 14 leerden, met hulpe van dien hooghgeleerden Iongeling, Isaak Vossius; eenGa naar voetnoot14 15 loos vos, en wacker vernuft, om het Griecksche wild, hoe diep en duister 16 het oock verborgen zy, op te snuffelen. In dit treurspel woelen veelerleie 17 hartstoghten, gramschap, stoutigheid, vreeze, bekommeringe, haet enGa naar voetnoot17 18 liefde, trouw en ontrouw, droefheid en blyschap, elck om 't hevighste. 19 Men hoort hier klaere vertellingen, gewightige beraedslaegingen, gezondeGa naar voetnoot19 20 gezoute leeringen, en goude spreucken. Dit vervat inzonderheid het geenGa naar voetnoot20 21 den sterflijcken menschen ten allerhooghsten oirbaer is, naemelijck, datGa naar voetnoot21
| |
| |
22 Gods uitgestelde straf endelijck schelmen en booswichten rechtvaerdigh- 23 lijck achterhaelt; welck leerstuck het zout, en een van de zenuwen derGa naar voetnoot23 24 godvruchtigheid streckt. AEschylus, Sophokles, en Euripides hebben, alle 25 drie om strijd, van deze stof gehandelt. Nadien wy deze schilderyen zelfs,Ga naar voetnoot25 26 die de heldere middaghzon niet schroomen, voor Nederduitschen ten toon 27 stellen, zal't onnodigh zijn, in 't byzonder, en ten nauwsten, te ontvouwen 28 alle d'onnavolgelijcke kunst, die in dat aeloude werckstuck, by opmer-Ga naar voetnoot28 29 ckende verstanden, kan waergenomen worden. Alle leden dezer edele enGa naar voetnoot29 30 koningklijcke maeghd zijn gelijckmaetigh, en onberispelijck, gelijck oockGa naar voetnoot30 31 de verwen der welsprekentheid kunstighlijck in 't Griex verdreven. MenGa naar voetnoot31 32 ziet 'er niet wanschapens, en alle deelen van 't minste tot het meeste 33 hangen hecht te zaemen, en vloeien zonder dwang uit malkanderen. Hoe 34 men met den zinnen hier dieper doordringt, hoe zich meer wonderen 35 openbaeren, en t' elckens yet anders, en 't geen men te voren over 't hoofd 36 zagh. Walgelijcke opgeblaezenheid, waer van Griecken en Latynen hoeGa naar voetnoot36 37 aelouder, hoe vryer zijn, heeft hier nergens plaets; oock geen wispel-Ga naar voetnoot37 38 tuurigheid van stijl, en de tooneeldichter is overal zich zelven gelijck, en 39 geeft te kennen dat'er een veldheer insteeckt. Toestel en redenen zijnGa naar voetnoot39 40 gepast naer de personagien, elck naer den eisch levendigh uitgebeelt.Ga naar voetnoot40 41 Hebbenwe 't geen door tijds langduurigheid, en het menighvuldigh om-Ga naar voetnoot41-42 42 suckelen, van hand tot hand, uitgewischt, gevlackt, of verbasterd zy, eer 43 verdonkert dan verlicht, men ontschuldige ons, die tegens ons gewetenGa naar voetnoot43 44 niet moedwilligh dochten te misdoen. Men bejegent plaetsen zo duisterGa naar voetnoot44 45 als raedsels, waer over d'uitleggers noch met zich zelve, noch met anderen 46 overeen stemmen, en in 't uitleggen hemel en aerde verschillen. OockGa naar voetnoot46 47 is 't onmogelijck de redenen wel te binden, indien men gehouden zijndeGa naar voetnoot47 48 de Griecksche koppelingen stip te volgen, niet met een ruim gewetenGa naar voetnoot48 49 wat vrymoedigh daer over heenen durf vaeren. Rijm en maet, waer aenGa naar voetnoot49 50 de vertolcker gebonden staet, verhindert oock menighmael, dat de ver- 51 taelder niet zoo wel en volmaecktelijck naspreeckt, 't geen zoo wel en
| |
| |
52 heerlijck voorgesproken word; en yet van d'eene tael in d'ander, door 53 eenen engen hals te gieten, gaet zonder plengen niet te werck: een zaeckGa naar voetnoot53 54 die ghy, wyze en vernuftige Ioffrou, maghtigh zijt te oordeelen, doorGa naar voetnoot54 55 ondervinding in 't vertaelen van uwen Tuscaenschen Tasso, zoo menigh-Ga naar voetnoot55 56 mael ghy voor Ierusalem, met zynen dapperen Buljon, dien ChristenGa naar voetnoot56 57 oorloogh voert; waer over wy, met anderen vast verlangende, eens hopenGa naar voetnoot57 58 te vieren, zoo dra uwe hand het heiligh graf, met d'yverige pen, gelijck 59 Godefroy met den gewyden zwaerde, hebbe bemaghtight. Uwe bezigheidGa naar voetnoot59 60 ondertusschen by poozen wat uitgespannen zijnde, om de snede vanGa naar voetnoot60 61 vernuft en zinnen, door het al te stadigh blocken, op een zelve werck, nietGa naar voetnoot61 62 te verstompen, verquickt en zegent zomtijds den Hollandschen Parnas 63 met eenen lieflijcken en aengenamen dauw, van aertige spitsvondigheden,Ga naar voetnoot63 64 en geestige bloemen, en druckt uwe schrandere gedachten, in verscheideGa naar voetnoot64 65 taelen, geluckighlijck uit, en koomt zelve op welgestelde toonen vanGa naar voetnoot65 66 leckere poësy al zoetelijck en zachtelijck aen, gelijck het luisterende hartGa naar voetnoot66 67 naer den kittelenden galm van luiten en fluiten; waerom wy onze Elektra,Ga naar voetnoot67 68 voor uwe voeten, als aen eene der hemelsche zanggodinnen, opofferen, 69 en wenschen te blijven,
70 Wijze en vernuftige Joffrouw,
71 Vwe E. allerminste dienaer
72 J.V. Vondel.
73 t'Amsterdam, 1639. den 19en van May.
| |
| |
| |
Aulus Gellius in het zevenste boeck, en vijfde hoofdstuck van zijn Attische Nachten.Ga naar voetnoot*
1 In Grieckenland was een wijd vermaert tooneelspeelder, die in gebaer, 2 bevalligheid, en heldere uitspraeck alle anderen overtrof. Men noemde 3 hem Polus: Hy speelde der doorluchtige poëten treurspelen meesterlijck, 4 en onbeteutert. De dood benam hem zijnen zoon, op wien hy al zijn hartGa naar voetnootr. 4 5 gezet hadde. Toen hem docht dat de rouw uit, en zijn kind genoegh be- 6 weent was, begaf hy zich weder tot de kunst, om wat te winnen. ZullendeGa naar voetnoot6 7 in dien tijd t' Athenen Sophokles Elektra speelen, most hy quansuisGa naar voetnoot7 8 Orestes doodbus en gebeente draegen. Het inhoud van dit treurspel 9 brengt mede, dat Elektra, quansuis haer broeders overschot draegende, 10 beschreit en betreurt de dood des genen, dienze meent by ongeval om- 11 gekomen te wezen. Polus dan Elektraes rouwkleederen aentreckende, 12 haelde zijn zoons gebeente en doodbus uit den grave, en gelijck of hy 13 Orestes noch omhelsde, bootste zoo die droefheid na, niet met eenen ge- 14 maeckten schijn, maer natuurlijcke lijckklaghten, en waerachtige traenen, 15 en verweckte door dit middel, onder het spelen, zijn eige droefheid.
| |
Justus Lipsius, het licht der geleerdheid zijner eeuwe, spreeckt door Langius, in het eerste boeck van zijn Standvastigheid, aldus:
1 Men zeit van Polus, dien vermaerden tooneelspeelder, toen men 2 t'Athenen zoude speelen het spel, waer in men droefheid most uitbeelden, 3 dat hy heimelijck zijn overleden zoons gebeente en doodbus op het 4 tooneel broght, en den geheelen schouwburgh met waerachtigen rouw 5 vervulde.
| |
| |
| |
Inhoud.
1 In deze fabel word de grijze Voestervader of Leermeester vooraenGa naar voetnootr. 1 2 gestelt, die Orestes ontdeckt al 't geen t'Argos gebeurde. Want Elektra, 3 een groothartige dochter, verzend haren broeder Orestes, noch een kindGa naar voetnoot3 4 heimelijck gestolen, en den voestervader gelevert, naer Phocis, by Stro- 5 phius, van waer hy endelijck, twintigh jaeren na 's vaders dood, weder- 6 kerende, wraecke neemt over zijn vaders moord.
7 De Fabel word t'Argos gespeelt. De Rey bestaet uit inlandsche 8 Maeghden. De Leermeester spreeckt de voorrede.
| |
Personagien.
Leermeester.
Orestes.
Elektra.
Rey van inlandsche Maeghden.
Chrysothemis.
Klytemnestra.
Aegisth.
Pylades, een stomme personagie.
|
-
voetnoot*
-
In 't opschrift: vernuftige: verstandige, geleerde.
-
voetnoot4
-
Electa (woordspelende vervorming) betekent: de uitgelezene.
-
voetnoot5
-
naemhaftigen: beroemde; gezongen: (veel) bezongen.
-
voetnoot7
-
veldheer: als hulde aan zijn kunst werd Sophocles met Pericles door het volk tot veldheer in de strijd tegen Samos verkoren (440). Waarschijnlik denkt Vondel tegelijk aan zijn leidende plaats als dramaturg (vgl. r. 39); verwondering: bewondering.
-
voetnoot9
-
schoejende op den leest van: op waardige wijze overeenstemmend met, het merk dragende van.
-
voetnoot11
-
Ioan victorijn: Joan Victorijn of Vechters (geb. 1593) was een bekend advokaat, liefhebber en beoefenaar van de dichtkunst; prickelde aen: spoorde aan.
-
voetnoot14
-
Isaak Vossius: een van de begaafde zonen van de geleerde professor Geraert Vossius, met Vondel bevriend. Met zijn naam maakt de dichter de volgende aardige woordspeling.
-
voetnoot19
-
klaere vertellingen: aanschouwelike verhalen (van de ‘bode’); gewightige beraedslaegingen: belangrijk overleg (in de dialogen).
-
voetnoot20
-
gezoute leeringen: ernstige wijze lessen (vgl. het zout in r. 23); goude spreucken: kostbare kernachtige levenswijsheid; vervat: bevat.
-
voetnoot23
-
leerstuck: religieuse overtuiging, waarheid; een van de zenuwen: een levensvoorwaarde, gelijk de zenuwen voor het organisme.
-
voetnoot25
-
van deze stof gehandelt: dit onderwerp behandeld; zelfs: zelf.
-
voetnoot29
-
Alle leden dezer maeghd: alle onderdelen van dit drama, aan Electra gewijd. Woordspeling met leden: ledematen.
-
voetnoot30
-
gelijckmaetigh: harmonies, d.w.z. de compositie der bedrijven is volkomen geslaagd.
-
voetnoot31
-
verdreven (waarschijnlik een schildersterm): op het doek gebracht? C. van Mander (Der schilderkonsten grondt VIII str. 16) gebruikt de term voor: uit doen vloeien.
-
voetnoot36
-
Walgelijcke opgeblaezenheid: holle retoriek.
-
voetnoot37
-
hoe aelouder, hoe vryer: des te vrijer naar mate ze ouder zijn, d.w.z. Sophocles meer dan Euripides en vooral: zij beiden meer dan Seneca.
wispeltuurigheid: ongelijkmatigheid.
-
voetnoot39
-
Toestel en redenen: hun wijze van optreden en hun gesprekken.
-
voetnoot40
-
gepast naer: in overeenstemming gebracht met; levendigh: naar het leven.
-
voetnoot41-42
- Wat door de ouderdom van de tekst en door de lotgevallen tengevolge van het herhaalde afschrijven (omsuckelen: oorspr. rondzwervingen).
-
voetnoot43
-
eer verdonkert dan verlicht: zijn die bedorven plaatsen (in onze vertaling) eer nog duisterder geworden dan opgehelderd; men ontschuldige: men neme ons dat niet kwalik.
-
voetnoot47
-
wel te binden: goed in elkaar te zetten.
-
voetnoot48
-
de Griecksche koppelingen: de samenstellingen waaraan het Grieks van de tragici biezonder rijk is, maar waartoe het Nederlands zich minder leent. In Boutens' vertaling worden veel dergelijke samenstellingen aangetroffen; stip: stipt, nauwkeurig.
-
voetnoot49
-
wat vrymoedigh daer over heenen durf vaeren: een vrije bewerking aandurft.
-
voetnoot53
-
zonder plengen: zonder morsen, zonder iets van het origineel verloren te doen gaan (treffend beeld!).
-
voetnoot54
-
maghtigh zijt te oordeelen: in staat zijt te beoordelen.
-
voetnoot55
-
Tuscaenschen voor Italiaanse. Tesselschade was reeds lang bezig met het vertalen van Tasso's Gerusalemme liberata, waarvan maar een couplet bewaard gebleven is (zie J.A. Worp: Een onwaerdeerlycke Vrouw, blz. XXXVIII-vlg.).
-
voetnoot59
-
Uwe bezigheid: uw ijverige werkzaamheid.
-
voetnoot60
-
uitgespannen zijnde: ontspanning gezocht hebbende.
-
voetnoot61
-
blocken: ingespannen bezig zijn; een zelve: hetzelfde.
-
voetnoot63
-
aertige: treffende; spitsvondigheden (zonder ongunstige betekenis): geestige invallen.
-
voetnoot*
-
In 't opschrift: Aulus Gellius: een Romeins taalgeleerde (± 150 na Chr.) en auteur van de Noctes Atticae.
-
voetnootr. 4
-
onbeteutert: onbevangen, vrijmoedig (oorspr.: op onbeschroomde wijze).
-
voetnoot6
-
om wat te winnen: om zijn brood te verdienen.
-
voetnoot7
-
quansuis: nl. de gewaande doodbus (vgl. r. 9).
-
voetnootr. 1
-
fabel: in de ruimere zin van: verhaal uit de Oudheid.
-
voetnoot3
-
groothartige: met moed bezielde; noch een kind: nog als kind.
|