De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 646]
| |
Elektra.
Leermeester:
O Zoon van Atreus zoon, die 't opperste gezaghGa naar voetnootvs. 1
In 't Griecksche leeger had, toen hy voor Troje lagh,
Nu zietge zelf het geen, daer staegh u hart naer haeckte.
Dit's Argos, d'oude Stad, daer uw gemoed om blaeckte.
5[regelnummer]
Dit 's 't woud van Iö zelf, dat dolgeprickelt dier.Ga naar voetnoot5
Het Wolfsveld van Apol, den wolvenschrick, is hier,Ga naar voetnoot6
En dees vermaerde kerck, die Argos Iuno wydde,Ga naar voetnoot7
Rijst ginder hemelhoogh, aen uwe rechte zijde.
Orest, wy zijn geraeckt, daer ghy nu Pelops Stad,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Het rijck Mycaenen, ziet, en 't Hof met moord beklad;Ga naar voetnoot10
Van waer ick eertijds, toen uw Vader raeckte om 't leven,
U, die my van Elektre, uw zuster, werd gegeven,
Heb weghgedragen, stil geberght, en opgevoed,Ga naar voetnoot13
Tot datghe maghtigh waert te wreecken Vaders bloed.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Orest, en Pylades, mijn huisvriend, nu met zinnen
Eens haestigh overleit, hoe wy dit best beginnen;
Nadien de voglezang zoo schel, en zoetgebeckt,Ga naar voetnoot17
In 't kriecken ván den dagh, de zon ten bedde uitweckt,
En ree de zwarte nacht de starren heb verdreven.
20[regelnummer]
Eer zich dan eenigh mensch ga buitens huis begeven,
Zoo overlegh het stuck; want wy zijn t'zaemen daerGa naar voetnoot21
Dien aenslagh dient gespoeit, en 't marren geeft gevaer.Ga naar voetnoot22
Orestes:
Mijn waerdste dienaer, o wat is door menigh teecken
Uw onvervalschte zucht te mywaert klaer gebleecken!Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Want eveneens, gelijck een edelmoedigh paerd,Ga naar voetnoot25
Hoe oud het zy, nochtans in onspoed niet veraerdGa naar voetnoot26
Van zijnen tuck, maer briescht met opgesteecken ooren,Ga naar voetnoot26-27
| |
[pagina 647]
| |
Zoo vangt ghy 't stuck zelf aen, en noopt ons, als met spooren:Ga naar voetnoot28
Derhalven zal ick u ontdecken mynen zin.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Nu luister scherp, en is'er yet ontydighs inGa naar voetnoot30
Mijn reên, verbeter dat; want toen ick God ging spreecken,Ga naar voetnoot31
Te Delphis, op wat wyze ick Vaders dood moght wreecken,
Ried my Apollo zelf, en antwoorde op mijn vraegh,
Dat ick niet met een heir, maer heimelijcke laeghGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
De moorders straffen zou rechtvaerdighlijck aen 't leven.Ga naar voetnoot35
Nadien die God my dan dees antwoord heeft gegeven,
Ga by gelegenheid bespieden, hoe het staet
Ten Hove, en wat'er toch al by hen ommegaet,
Op dat ghy ons ontdeckt, en meld uw wedervaeren.
40[regelnummer]
Ten Hoof zal niemant u, die omzworft zoo veel jaeren,Ga naar voetnoot40
En grijs zijt, en ontmunt, meer kennen kunnen, nochtGa naar voetnoot41
Uw uitheemsch kleed, en draght geeft niemant achterdocht.Ga naar voetnoot42
Geef u voor vreemdling uit, en ga voor een' Phocenser,Ga naar voetnoot43
Die afgevaerdight werd van hunnen Phanotenser;Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Want dat's hun beste vriend, en trouwste bondgenoot.
Ga boodschap hen, en sterck met eede Orestes dood;Ga naar voetnoot46
Hoe hem de renzucht broght, daer Griecken renfeest hielen,Ga naar voetnoot47
Aen 't sneuvlen, en ten val, met barrenende wielen.Ga naar voetnoot48
Laet dit uw boodschap zijn. na dat mijn Vaders graf
50[regelnummer]
Gekroont zy, naer den raed, die ons 't Orakel gaf,Ga naar voetnoot50
Met afgesneden hair, met offerwijn te plengen,Ga naar voetnoot51
Zoo zie ons hier te moet; wanneerwe medebrengenGa naar voetnoot52
Die kopre bus, in ruight gestopt, gelijckghe weet:Ga naar voetnoot53
Op dat men door gerucht, met waerheids schijn bekleed,
55[regelnummer]
En blyde tyding hen bedrieghelijck verrassche;
Hoe 't lichaem van Orest verbarrent zy tot assche:
Want dood te heeten deert my toch op geene wijs,Ga naar voetnoot57
Indien ick leef, en zoo met grooter eer verrijs.
Ick kan een' nutten klanck niet lastren noch misprijzen.Ga naar voetnoot59
| |
[pagina 648]
| |
60[regelnummer]
'K heb menighmael gezien, dat doodgeheete wijzen
Het hoofd met meerder roem verhieven in hun lucht;
En hoop oock desgelijcks, na dit gestroit gerucht,Ga naar voetnoot62
Voor myne vyanden verscheenen, van zoo verre,
Te blincken, op een nieuw, gelijck een klaere starre.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Maer o mijn Vaderland, en vaderlandsche Goôn,
Verwellekoomtme zoo, en baent den wegh zoo schoon,
Dat d'aenslagh my geluck; en ghy mijn erfpaleizen,Ga naar voetnoot67
Laet my met schande niet van dezen bodem deizen;
Nadien ick u ter liefde, en van de Goôn geport,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
U wasschen koom van 't bloed, op uwen troon gestort.Ga naar voetnoot70
Maeckt my nu eigenaer der Koningklijcke goeden,Ga naar voetnoot71
En heiland van dit huis: dat bid ick. Nu aen 't spoeden,Ga naar voetnoot72
Stockoude man, volvoer het geen u is belast.
Wy gaen oock; want 't is tijd, en 't is de tijd, die vastGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Het meeste zeggen heeft in menschelijcke zaecken.Ga naar voetnoot75
Elektra:
Wee my ellendigh mensch!
Leermeester:
Mijn zoon, ick hoor genaecken,
Daer binnen, zoome dunckt, een dienstmaeghd, die dus steent.
Orestes:
Zou 't wel Elektra zijn, die om heur rampen weent,
Wat dunckt u? zullen wy vertoeven, om te weten
80[regelnummer]
Waerom zy klaegt?
Leermeester:
geensins, men moet zich niets vermeeten
Te doen, voor dat men hebbe Apolloos last voldaen.
Men vang van Vaders lyck, en moordgety eerst aen;Ga naar voetnoot82
Want hier aen hangt de kracht en zege van dien aenslagh.Ga naar voetnoot83
Elektra:
O koesterende bron der daegen,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
O lucht, geparst om 's aerdrijx korst,Ga naar voetnoot85
Hoe dickwils hoorde ghy my klaegen,
En slaen voor mijn gekrabde borst;
| |
[pagina 649]
| |
Wanneer de morgen was herboren:
Want al wat 's nachts bedreven word
90[regelnummer]
Gezin en ledekanten hooren,Ga naar voetnoot90
In dit paleis, met bloed bestort;Ga naar voetnoot91
Daer ick betreur mijn Vaders euvlen,Ga naar voetnoot92
Die niet, op den uitheemschen boôm,
Door wreeden oorloogh quam te sneuvlen;
95[regelnummer]
Maer door mijn Moeder, los van toom,Ga naar voetnoot95
En door AEgisth, onkuisch van zede.
Dees kloofden 't Koningshoofd zoo stoutGa naar voetnoot97
Met d'ysre moordbyl, scherp van snede;
Als d'ackermans een eick in 't woud.
100[regelnummer]
En, o mijn Vader! o mijn smarte!
Zoo schelmsch, zoo schendigh omgebroght,Ga naar voetnoot101
Niet een neemt uwe dood ter harte:Ga naar voetnoot102
Maer ick zal mijn gejammer, nocht
Mijn kermen, en geschrey niet staecken,
105[regelnummer]
Zoo lang de zonne ryze, en dael,
En starren aen den hemel blaecken:Ga naar voetnoot106
En even als een nachtegael
Besteent het plondren, van zijn jongen,Ga naar voetnoot108
Zal ick, voor Vaders Hof, en poort,
110[regelnummer]
My laeten hooren onbedwongen,
Zoo luide, dat het yeder hoort.
O onderaerdsche heerschappyen!Ga naar voetnoot112
O aerdsche Godstolck, gaeuw en kloeck!Ga naar voetnoot113
Gods Dochters, felle Raezeryen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
En ghy, ontzaghelijcke Vloeck,Ga naar voetnoot115
Slaet d'oogen neder. koomt ons redden.Ga naar voetnoot116
Aenschouwt dien ongerechten moord,Ga naar voetnoot117
En die ter sluick een anders beddenGa naar voetnoot118
Berooven; koomt, en helpt hen voort.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Koomt straft mijn Vaders nederlaegen,Ga naar voetnoot120
En stuurt mijn' Broêr. ick ben te zwack,
| |
[pagina 650]
| |
Om langer dus alleen te draegen
Mijn' druck, een al te lastigh pack.Ga naar voetnoot123
Rey:
O Kind der jammerlijckste Vrouwe,
125[regelnummer]
Elektra, droeve Dochter, ach!
Waeromme quijntghe, nacht en dagh,
Van onverzaedelijcken rouwe,
Om Agamemnon, eer verdaenGa naar voetnoot128
Door list en schalckheid, noit verwoeder,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Van uwe goddelooze Moeder,
En met haer booze hand verraên?
De donder sla hen, en wil 't wreecken;Ga naar voetnoot132
Indien't hier vry staet zoo te spreecken.
Elektra:
O spruit, van vroomen voortgebroght,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Koomt ghy my troosten in ellende?
Ick weet het wel. 't zijn welbekendeGa naar voetnoot136
En dingen lang by my bedocht:
Maer 'k wil niet laeten te beweenen
Mijn Vaders jammerlijcke dood.
140[regelnummer]
Laet my begaen, ghy die in nood
My bystaet, om al 't goed voorheenenGa naar voetnoot141
Van my genoten. laetme toch.
Ick ben verloren. och och och!
Rey:
Ghy zult nochtans met al dit krijten
145[regelnummer]
En kermen Vader op zijn' stoelGa naar voetnoot145
Uit den gemeenen jammerpoelGa naar voetnoot146
Niet wecken, maer u zelve slijtenGa naar voetnoot147
Door endelooze droefenis,
En ongeneezelijcke smarte.
150[regelnummer]
Wat lichtenis verwacht uw harteGa naar voetnoot150
Uit leed, dat niet te boeten is?Ga naar voetnoot151
Wat staetghe, door geduurigh klaegen,
Naer't geen ghy niet vermooght te draegen?Ga naar voetnoot152-153
| |
[pagina 651]
| |
Elektra:
Een zot vergeet zijn ouders haest,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Die omgekomen zijn zoo snoode:
Maer 't vogelken, de zomerbode,Ga naar voetnoot156
Dat altijd Itys Itys raest
En kermt, gelijckt my gansch in dezen.Ga naar voetnoot157-158
Rampzaelge Niobe, o ick achtGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
U een van 't goddelijck geslacht.
Ick acht u een Godin te wezen,Ga naar voetnoot161
Die yslijck in een steenen graf
Roept, wee en wach, en laet niet af.Ga naar voetnoot163
Rey:
O Dochter, onder die verschovenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Gaen treuren, zijt ghy 't van uw' stam
Alleen niet, die dit over quam;
En nochtans gaetghe in rouw te bovenGa naar voetnoot167
Uw gansche maeghschap, en u bloed,
Daer binnen, als Iphianasse,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Chrysothemis, en d'onvolwasse,Ga naar voetnoot170
Die stil zijn ramp betreuren moet.
Elektra:
Orest, van hoogen stam geboren,
Ter goeder uur zult ghy ten toonGa naar voetnoot173
Eens, op Iupijns verheughden troonGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Gekeert, tot Koning zijn gekoren,
Van 't wijd vermaert Myceensch gezagh.Ga naar voetnoot172-176
Ick kinderlooze, en ongehuwde,
En ongeluckige, en geschuwde,
U wachtende, van dagh tot dagh,
180[regelnummer]
Met droeve traenen op de kaecken,
Verga terwyl van al 't verdriet;
Maer ghy gedenckt mijn weldaên niet,
Noch d'ongelijcken die u raecken.Ga naar voetnoot183
| |
[pagina 652]
| |
Wat valsche maren hebben wy
185[regelnummer]
Van u niet, reis op reis, vernomen?
Ghy dreight, en zult te voorschijn komen,
Maer zet uw komste aen eene zy.Ga naar voetnoot187
Rey:
Hou moed, mijn Dochter, tot het ende.
Iupijn met zijn alwetende oogh,
190[regelnummer]
Die 't al bestiert, zit daer om hoogh.
Beveel hem uwe groote ellende,Ga naar voetnoot191
En weest op henliên, dien ghy haet,
Niet ongeduldighlijck gebeten,Ga naar voetnoot193
Ghy zult nochtans dit niet vergeten.
195[regelnummer]
De tijd is langsaem van beraed:Ga naar voetnoot195
En Agamemnons zoon, te Krisse,Ga naar voetnoot196
In 't weiland, vlughtigh door zijn lot,Ga naar voetnoot197
Kan wel eens keeren, oock de God
Des afgronds, en der duisternisse.Ga naar voetnoot198-199
Elektra:
200[regelnummer]
Een groot gedeelt van's levens tijd
Is door, en noch zal hy verschynen,Ga naar voetnoot201
En ick, die ouderloos ga quynen,
Heb niet een' vriend die voor my stryd,
Noch kracht genoegh, om 't quaed te keeren:
205[regelnummer]
En moet, gelijck een kamenier,
Verschoven, Vaders kamer hierGa naar voetnoot206
Bedienen, en in slechte kleeren,Ga naar voetnoot207
Die my niet voegen, heenen gaen,
En dus voor lege tafels staen.Ga naar voetnoot209
Rey:
210[regelnummer]
O droeve spraeck van Vaders komen,Ga naar voetnoot210
En wederkomste uit Priams oord.
| |
[pagina 653]
| |
O naere kreet, die in dien moordGa naar voetnoot212
Uit Vaders kamers werd vernomen;
Toen hy dien slagh met d'ysre bijl
215[regelnummer]
Op 't hoofd ontfing. Bedrogh bedocht het.Ga naar voetnoot215
De Liefde trof hem, en volbroght het.Ga naar voetnoot216
Zy stroiden schricklijck in der yl
Een schelmsch gerucht, en waren reede,Ga naar voetnoot217-218
Als of een God of mensch dit deede.
Elektra:
220[regelnummer]
O dagh, dien ick vervloeck alleen,
Het zy wat dagh oock dat'er ryze;Ga naar voetnoot220-221
O nacht, o moordbancket en spijze,Ga naar voetnoot222
Wat brouwt ghy ons al zwaerigheên?
Wat snooder dood is hy gestorven,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Toen twee verraêrs hem randden aen.
Die klaeuwen hebben 't my gedaen,
En met mijn' Vader my bedorven.Ga naar voetnoot227
De groote God des hemels zetGa naar voetnoot228
Hen dit betaelt, en straf rechtvaerdigh,
230[regelnummer]
Noch maeck hen eenige eere waerdigh
Die met dit schelmstuck zijn besmet.
Rey:
Zie toe, verloop u niet met spreecken.Ga naar voetnoot232
Of mercktghe niet uit welck een' staetGa naar voetnoot233
Ghy, tot uw eige scha, en smaed,
235[regelnummer]
Vervalt, en blijft van gunst versteecken?Ga naar voetnoot235
Ghy baert, door wraeckzucht, die u drijft,
U zelve vyanden en hinder.
Het is geen wijsheid, dat een minder
Met maghtiger krackeelt en kijft.
Elektra:
240[regelnummer]
Ick word geperst van 't schendigh lijen.Ga naar voetnoot240
Ick weet het wel, en ken mijn' kop;Ga naar voetnoot241
| |
[pagina 654]
| |
Maer 'k zal mijn leven lang, mijn' krop
Uitschuddende, niet konnen myenGa naar voetnoot242-243
Mijn scha, om 't schendigh moordgeschrey:
245[regelnummer]
Want wanneer, om mijn' rouw te zachten,Ga naar voetnoot245
Heb ick een troostlijck woord te wachten
Van dees gelieven allebey?Ga naar voetnoot247
Van wien die pit heeft achter d'ooren?
Mijn troosterssen, verlaetme toch.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Verlaetme vry. dees droefheid, och!
Is niet te dempen noch te smooren.
Mijn zwaerigheidt duurt voor altoos,
Zoo is 't geklagh oock endeloos.
Rey:
Maer 't is uit gunst, dat ick's my moeie:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Gelijck een trouwe moeder doet,
Op dat uw wellende gemoedGa naar voetnoot256
Niet d'eene ellende uit d'ander broeie.Ga naar voetnoot257
Elektra:
Nu zeghme, met wat maet, hoe kort
Zou ick mijn jammer zien gesleten?Ga naar voetnoot258-259
260[regelnummer]
Is 't voeghlijck dooden te vergeten?
Wien heeft Natuur dit ingestort?Ga naar voetnoot261
Ick zou geen' roem van hen begeeren:Ga naar voetnoot262
Noch by een wederga gevoeght,Ga naar voetnoot263
Niet vreedzaem leven, noch vernoeght;
265[regelnummer]
Indien ick most met luchte veerenGa naar voetnoot265
Gaen vliegen over het verdriet
Des moordkreets, die al 't Rijck vervaerde.
'T is waer, de doode is stof, en aerde,
En aerde zijnde, en anders niet,
| |
[pagina 655]
| |
270[regelnummer]
Zal eeuwighlijck ellendigh leggen.
Zou daerom, die dien moordslagh gaf
Niet draegen zijn verdiende straf?
Wat had de Schaemte dan te zeggen?
Godvruchtigheid voortaen veracht,
275[regelnummer]
Had uit by 't menschelijck geslacht.Ga naar voetnoot268-275
Rey:
O Dochter, ick koom hier in aller yl gevlogen,
Zoo wel door mijnen plicht als uwen druck bewogen;
Indien ick qualijck spreeck, zoo win het vry: 'k zal nuGa naar voetnoot278
Gevolleghzaem terstond my buigen onder u.
Elektra:
280[regelnummer]
O Vrouwen, 'k schaem my des, dat ick, dus bang te moede,Ga naar voetnoot280
U overlastigh val: neemt mijn gekerm ten goede.Ga naar voetnoot281
Dit perst de nood van 't hart: want zekerlijck, hoe zou
Een Koningklijcke spruit, een hooghgebore Vrouw
Dit staecken, daerze, nacht en dagh, geen' aêm kan haelen,
285[regelnummer]
En vaders ongeluck verryzen ziet, en daelen.Ga naar voetnoot284-285
Vooreerst al 't geenme van mijn Moeder, uit wiens schoot
Ick in de weereld quam, bejegent is zoo snood.Ga naar voetnoot287
Daerna verkeer ick vast in 't eigen Hof mijns Vaders,Ga naar voetnoot288
Met zijne moordenaers, en schendige verraeders,
290[regelnummer]
En word van hen bestiert, en moet van henliên staegh
Myn' noodruft, en myn' kost genieten alledaegh.Ga naar voetnoot291
Oock denckt eens, hoe dien dagh met droefheid word gesleeten,
Als ick AEgisth moet zien, op Vaders troon gezeten,
Met Agamemnons kleed bekleed, en veel cieraeds,
295[regelnummer]
En drincken offerwijn ons Huisgoôn toe, ter plaetsGa naar voetnoot295
Daer zy hem broght om hals: maer 'k zie, wie zou 't gelooven?
Een hoofdschand, die noch verre alle andre gaet te boven,
Dien snooden moorder zelf, in Vaders plaets, het bed
Met mijn bedorven Moêr (indien ick zonder smetGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Haer Moeder noemen magh) die by hem leit, onteeren,
En haer te goddeloos met zulck een smet verkeeren;Ga naar voetnoot301
Geen Raezery ontzien, maer lachen welgemoedGa naar voetnoot302
| |
[pagina 656]
| |
In al dees gruwelen, die zy bedrijft en doet.
Zy ziet het moordgety te moet met groot verlangen;Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Dien dagh, toen zy met list mijn' Vader kreegh gevangen,
En zoo om 't leven holp. wanneer die dagh verjaert,
Dan steltze danssen in: dan slaght zy onbezwaert
De schaepen, die, ter maend gekeelt, voor d'outers bloeden,Ga naar voetnoot308
Ter eere van dees Goôn, die haer tot noch behoedden.
310[regelnummer]
Ick ongeluckige dit ziende, in ons paleis,
Versmelt, en zucht, en schrey, en vloecke reis op reis
Mijn Vaders moordbancket, en moordmael, zoo zy 't heeten.Ga naar voetnoot312
En stondme 't schreien vry, en had ick eens gekreetenGa naar voetnoot313
Zoo lang, als 't hart wel lust: want deze trotse Vrouw
315[regelnummer]
Beschimpt al mijn misbaer, en jammerlijcken rouw:
O hellevloeck der Goôn, mist ghy dien overledenGa naar voetnoot316
Alleen, en treffen u alleen dees zwaerigheden?
Dat dy de hagel sla: dat d'onderaerdsche gloedGa naar voetnoot318
En Pluto geve, dat ghy eeuwigh balcken moet.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Aldus beschimptze my: maer als zy heeft vernomen,
En krijght een lucht, en rieckt dat Broeder staet op 't komen.Ga naar voetnoot321
Dan staetze zinneloos by my en stampt, en raest:
Is dit niet uw bedrijf, die steelwijs in der haest
Orestes my ontdroeght? maer denck vry 'k zal 't eens straffen,
325[regelnummer]
Gelijckge wel verdient. zoo hoort al 't Hof heur blaffen.Ga naar voetnoot325
Haer lieve Bruigom staet aen heure zy, en schent,Ga naar voetnoot326
En hitst heur aen: die bloed, en oirzaeck van d'ellend:Ga naar voetnoot327
Die met de vrouwen treckt te velde, en aen den reie:Ga naar voetnoot328
Maer ick, die midlerwijl Orestes vast verbeie,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Dat hy dit onweêr stil, verga in mijn verdriet:Ga naar voetnoot330
Want sammelend, bederft hy 't geen ick hoop, en nietGa naar voetnoot331
Verhoop: en o Vriendin, hoe kan ick, dus gedreven,
My maetigen in rouw, of recht godvruchtigh leven?
In quaede zaecken moet de hooge nood my raên,
335[regelnummer]
Die raed een' quaeden wegh en onwegh in te slaen.Ga naar voetnoot334-335Ga naar voetnoot335
| |
[pagina 657]
| |
Rey:
Wel, zeghme, durftghe dus by uwen stiefvaêr wrocken?Ga naar voetnoot336
Of als hy dit niet hoore, en zy van huis getrocken?Ga naar voetnoot337
Elektra:
Met reden. denck dit vry, was hy niet uitgegaen,
Dat ick voor deze deur gerust zou blyven staen.
340[regelnummer]
Hy is naer buiten toe.
Rey:
Zoo durf ick met u kouten,
Is 't waerheid, 't geenge zeght.
Elektra:
Ghy mooght u vry verstouten.
AEgisth is nu niet t'huis, dies vraegh al wat u lust.Ga naar voetnoot343
Rey:
Zoo vraegh ick, watghe zeght, en wat u zy bewust
Van Broeders wederkomste, of van zijn langsaem wachten?Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Berichtme van dit stuck.
Elektra:
Wie zou zijn zeggen achten?
Hy zeit veel, en volvoert niet eens het geen hy zeit.
Rey:
Een die wat groots besteeckt is traegh in zijn beleid.Ga naar voetnoot347
Elektra:
Maer ick was slof noch traegh, in 't bergen van zijn leven.Ga naar voetnoot448
Rey:
Hou moed. hy is te vroom, om vrienden te begeven.Ga naar voetnoot349
Elektra:
350[regelnummer]
'K vertrouw dit, anders was 't met my geheel gedaen.
Rey:
Nu zwijgh, Chrysothemis koomt uit den huize gaen,
Uw Zuster, van een bed en ouderen geborenGa naar voetnoot352
Met u. zy draeght, het geen den afgrond is beschoren,Ga naar voetnoot353
Lijckoffer naer het graf.
Chrysothemis:
Hoe roeptghe voor de poort
355[regelnummer]
En op de plaets zoo luide, o Zuster, dat men 't hoort?
Kan u 't verloop des tijds niet leeren anders zingen,
En uw oploopentheid, die ydel is, bedwingen?Ga naar voetnoot357
| |
[pagina 658]
| |
'K beken wel, dat ick mede, als ramp voorhanden is,Ga naar voetnoot358
Bedruckt ben, en bedroeft; en had ick maght, gewis
360[regelnummer]
'K zou daedelijck, wat hart ick henliên draegh, doen blijcken.Ga naar voetnoot360
Nu wil ick liever 't zeil in tegenspoed wat strijcken,
En schijnen stil te staen, en hen geen ongenoeghtGa naar voetnoot362
Te brouwen, en wou wel dat ghy u oock zoo droeght.
Het geen ghy drijft is recht, en niet het geen ick oordeel.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
'K beken 't; maer staet het vry, zich naer het meeste voordeelGa naar voetnoot365
Te schicken, zoo is 't reên, dat elck dien wegh ingaet,
En hen gehoorzaem zy, daer 't hoogh gezagh by staet.Ga naar voetnoot367
Elektra:
'T en staet niet wel, noch luid niet eerlijck by den vroomen,Ga naar voetnoot368
Dat ghy vergeet het bloed van wienghe zijt gekomen,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En dus voor Moeder zorght: want al wat ghy terstondGa naar voetnoot370
Tot mijn vermaening zeid, dat hebtghe uyt haeren mond,
En uit u zelve niet. ick geef u keur van beide:
Ghy stemt dien doodslagh toe, dien ick tot noch beschreide:Ga naar voetnoot373
Of kennende het leed van Vader, u zoo lief,
375[regelnummer]
Hebt geen gedachtenis van hem, om 't ongerief.Ga naar voetnoot375
Gy zeght wel, stond de maght aen u, de daed zou spreecken,
Hoe ghy hen haet: en ick vast bezigh, met besteeckenGa naar voetnoot377
Van al, wat tot dees wraeck vereischt word, krijgh van u
Geen hulp, en word hier door van dezen aenslagh schuw.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Zoo koomt de suffery ons rampen nog vermeeren.Ga naar voetnoot380
Maer 'k bid u, leer my toch, of laet ick zelve u leeren.
Wat voordeel geeft het my, indien ick 't huilen staeck?
Ick leef, maer nauwelicx. dat 's my ghenoegh. ick maeck
Hen 't leven zuur, en eere aldus dien overleden;
385[regelnummer]
Indien men hier door gunst verwerreft daer beneden.Ga naar voetnoot385
Maer ghy, die my belijd, dat ghy die moorders haet,
Die haet hen met den mond; maer houd het in der daed
Met vadermoordenaers. Al schonck men my geschencken,
Daer uw gemoed op vlamt; ick liet mijn trouw niet krencken,
390[regelnummer]
Noch heulde met zulck slagh. ga heenen. zet u vry
| |
[pagina 659]
| |
Ter tafel, daer het vloeit van Hoofsche leckerny,Ga naar voetnoot391
En overdaed van spijs, wat noodrufts, zonder wroegen,Ga naar voetnoot392
Vernoeght my meer. kunt ghy u dus ten Hove voegen,
Om 't lief genot van eer; zy hangtme geensins aen.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
En waertghe zelve wijs, ghy zoud die oock versmaên.
Nu past het, datghe niet, naer uwen trouwsten hoeder,
Uw Vaders Dochter heet, maer troetelkind van Moeder:
Zoo zal uw ondeughd klaerst ten toon voor yeder staen;
Wanneerghe Vaders asch, en maeghschap hebt verraên.
Rey:
400[regelnummer]
Om Gods wil, vaer niet uit; want in het overwegen
Van 't onderling gespreck veel voordeels is gelegen,Ga naar voetnoot401
Zoo elck van wederzy zich dient met 's anders toon.Ga naar voetnoot402
Chrysothemis:
O Moeders, ick ben dit van Zuster al gewoon,Ga naar voetnoot403
En had dit niet gerept, 't en waer uit groot erbarmen;Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Nadien ick weet wat ramp haer naeckt, om al dit kermen.
Elektra:
Zegh op, wat ramp? want ick zal hier niet tegens zijn,
Al raeckte ick oock daer door in noch bedroefder schijn.Ga naar voetnoot406-407
Chrysothemis:
'K zal zeggen 't geen ick weet. zoo ghy niet rust van huilen,Ga naar voetnoot408
Zal 't hof u, buyten 's lands, al levendigh, verschuilenGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
In een gevangenis, daer nimmer 's hemels lamp
In schijne, en ghy met recht mooght jancken, om uw ramp.Ga naar voetnoot411
Nu spreeck, of zwijgh hier na, wanneerghe raeckt in lyden.
Nu kuntghe, wiltghe noch, dees zwaerigheid vermyden.
Elektra:
Zoo hebbenze over my dees straf bestemt alree?Ga naar voetnoot414
Chrysothemis:
415[regelnummer]
Zoo dra AEgisth van 't land in 't Hof koomt, en in steê.
Elektra:
Wel laet hem in der yl om deze reden keeren.
| |
[pagina 660]
| |
Chrysothemis:
Ellendige, wenscht ghy om 't geen u zelf kan deeren?Ga naar voetnoot417
Elektra:
Hy koom, indien hy dit beginnen wil, in stadt.
Chrysothemis:
Op datghe in lyden raeckt? waerom begeertge dat?
Elektra:
420[regelnummer]
Op dat ick wijd en zijd van u werd weghgedreven.Ga naar voetnoot420
Chrysothemis:
Zoo scheptge geen vermaeck in 't tegenwoordigh leven?
Elektra:
Wist ghy hoe bly ick leef, ghy zoud verwondert staen.
Chrysothemis:
Het waer zoo, stelde ghy het wijslijck daer naer aen.Ga naar voetnoot423
Elektra:
Ay, leerme niet, dat ick mijn vrienden moet onteeren.
Chrysothemis:
425[regelnummer]
Niet dit, maer datghe hoort naer henliên, die regeeren.
Elektra:
Leer my niet, watme voeght: Bezorgh u zelf voor al.Ga naar voetnoot426
Chrysothemis:
'T is loflijck, dat men niet door reuckeloosheid val.
Elektra:
Men val, zoo 't wesen moet, door Vaders wraeck ten leste.Ga naar voetnoot428
Chrysothemis:
Neen, Vader, weet ick wel, houd zelf ons dit ten beste.Ga naar voetnoot429
Elektra:
430[regelnummer]
Die woorden hebben lof by menigh onverlaet.Ga naar voetnoot430
Chrysothemis:
Beweegh ick u noch niet te luistren naer mijn' raed?
Elektra:
Gansch niet, noch denck het niet. zou ick zoo breinloos doolen?Ga naar voetnoot432
| |
[pagina 661]
| |
Chrysothemis:
Ick ga dan heen mijns weeghs, gelijck my is bevolen.
Elektra:
Waer heen? waer brengtghe nu dees offerkannen heen?
Chrysothemis:
435[regelnummer]
Ick gietze op Vaders graf, door Moeders last alleen.
Elektra:
O haetelijckste mensch, hoe spreecktghe toch, ghy snoode.Ga naar voetnoot436
Chrysothemis:
Ghy meent, ick gietze op 't graf, uit last van die hem doode?
Elektra:
Wat bloedvriend leert haer dit? Wie is 't, dien dit behaeght?Ga naar voetnoot438
Chrysothemis:
Een nachtspoock, zo my dunckt, maeckt Moeders hart versaegt.Ga naar voetnoot439
Elektra:
440[regelnummer]
O Vaderlijcke Goôn, nu helpt dees arme weeze.
Chrysothemis:
Schept ghy wat harts, wat moeds uit deze haere vreeze?Ga naar voetnoot441
Elektra:
Vertel 't gezicht, en 'k zal 't u zeggen, zoo ick kan.Ga naar voetnoot442
Chrysothemis:
Ick weet'er nauwelix of maer een luttel van.
Elektra:
Verhael het. weinigh reên die hadden dick 't vermogen,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Dat zy den mensch weleer of redden, of bedrogen.
Chrysothemis:
De roep gaet, datze zelf ons' Vader weêr vernam,Ga naar voetnoot446
Die, nu de tweede mael, zich met heur paeren quam,
En grijpende den staf des Rijx, weleer gedraegen
By hem, maer nu gevat van die hem heeft verslaegen,
450[regelnummer]
Dien plantte, en uit dien staf verrees een groene plant,
Die met haer schaduw deckte al dit Myceensche land.
| |
[pagina 662]
| |
Dit heb ick uit den mond van eenen, die 't my melde,
En tegenwoordigh was, daer zy haer' droom vertelde,
Aen d'opgereze zon. ick weet'er meer niet af,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dan datze my, uit schrick, gezonden heeft naer 't graf.
Nu bid, nu smeeck ick u, by Vaders eige Goden,
Dat ghy gehoorzaem volght mijn raeden, en geboden,
En niet zoo reuckeloos u zelve stort ter neêr.
Verjaeghtghe my, vergeefs roept ghy uw Zuster weêr.
Elektra:
460[regelnummer]
Mijn waerde Zuster, wacht u toch. het zou niet passen
Te gieten 't geenge draeght op Vaders graf, en asschen;
Want dit kan nimmer recht, noch vroom noch billijck zijn,
Dat zoo een vrouw, als zy, een vyandin, met wijn
En offervaten doe des dooden graf besprengen.
465[regelnummer]
Ga pleng het onderwege, of ga het elders brengen.
Verbergh het diep in 't zand, op dat het Vaders rust
Niet steure, en deze zaeck hem nimmer zy bewust:Ga naar voetnoot467
En laetze dit juweel voor heure grafste spaeren,Ga naar voetnoot468
Om t'offren, als haer geest beneden zy gevaeren:
470[regelnummer]
Nadien dees goddelooze en godvergete vrouw
Zelf eenige oirsprong is van alle dezen rouw,
En met vervloeckten wijn noit d'asch heeft overgoten
Des geenen, dienze moorde, en holp ten afgrond stooten.
Bedenck met wat een gunst, en minnelijck gelaetGa naar voetnoot470-474Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Die doode ontfangen zal 't geschenck van die hem haet;
Van die zoo eerloos hem vermoorde, en heeft geschonden,Ga naar voetnoot476
En wascht met offerwijn het bloed, dat uit de wondenGa naar voetnoot477
Van zijn' gekloven hoofd quam springen op haer lijf.
Of meentghe, dat dit boet haer gruwelijck bedrijf?
480[regelnummer]
Geensins, dies staeck dit werck, en laet u onderrechten,
En sny veel liever af de tippen van uw vlechten,
En 't zachtste hair van my, die naulix adem schep.
Dit is gering, nochtans ick wy hem, 't geen ick heb,
| |
[pagina 663]
| |
Dit offerhair, en oock mijn riem, doch niet met steenenGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
En parlen geborduurt. ga kniel voor hem, met eenen
Vermaen hem, bid, en smeeck, dat van beneên al stil
Hy zynen vyanden toch eens opkomen wil,Ga naar voetnoot487
En dat de kleene Orest verflaeuwe, noch verslappe,
Maer levend met den voet op 's vyands hoofden trappe;
490[regelnummer]
Op datmen 't graf bekroon met een gaefrijcker handGa naar voetnoot490
Dan tegenwoordighlijck, in dezen droeven stand:Ga naar voetnoot491
En 'k hou het voor gewis, het is van hem gekomen,
Dat Moeder zagh, by nacht, dees spoockery, en droomen.Ga naar voetnoot493
Maer Zuster, nietemin doe dit, tot nut van my,
495[regelnummer]
En u; ten dienst van hem, tot eer van hem, dien wy
Beminnen, boven al de menschen, die hier woelen;
Ten dienst van Vaders geest, gedaelt in 's afgronds poelen.
Rey:
Dees Dochter spreeckt zeer vroom. ghy Dochter zijtge vroed,
Volbreng dit.
Chrysothemis:
'K zal het doen. een reedlijck schepsel moet,
500[regelnummer]
Om 't geen rechtvaerdigh is, niet twisten, noch krackeelen,
Maer 't werck benaerstigen. terwyl ick uw beveelen,Ga naar voetnoot501
Vriendinnen, dan volbreng, zy zwygen yeders plicht:
Want was ons Moeder yet van dit gespreck bericht,
Wy zouden (hou ick vast, dies wilt dees woorden staecken)Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Hier door in groot gevaer, en zwaerigheid geraecken.
Rey:
Spel ick geen verzierde zaecken,Ga naar voetnoot506
Uit een hoofd vol ydelheid,Ga naar voetnoot507
'K zie, gelijck men heeft voorzeit,
De gedreighde straf genaecken,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Met rechtvaerdigheid, en maght
Toegerust, en in heur kracht.
Kind, zy zal eerlange komen;
Dat 's mijn hope, nu ick hoor
Tuiten in mijn luistrende oorGa naar voetnoot514
515[regelnummer]
Deze liefelijcke droomen:
Want der Griecken Vorst vergeetGa naar voetnoot516
| |
[pagina 664]
| |
D'ysre bijl niet, die zoo sneed
Van weerzyden scherp om 't even,Ga naar voetnoot518
En hem schendigh broght om 't leven.
520[regelnummer]
Uit haer schrickelijcke laegen,
Daerze stil verborgen lagh,
Springt Erynnis voor den dagh.Ga naar voetnoot522
Tal van ysre voeten draegen
'T monster, nimmer woedens moe;
525[regelnummer]
Met veel klaeuwen tast het toe:
Want met haer is 't omgekommen,Ga naar voetnoot526
Die het schendigh bruilofsbed,
Op de feest van bloed besmet,Ga naar voetnoot528
Schaemte en eerloos heeft beklommen;Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Dies ick vastelijck betrouw,
Dat dit onberisplijck droomen
Niet voor euvel heb genomen
Al het roepen dezer vrouw
Over ons, die ingespannenGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Wrocken tegens dees tyrannen.Ga naar voetnoot530-535Ga naar voetnoot535
Al het raemen, al 't bescheidGa naar voetnoot536
Van 't gedroom is ydelheid,
Kan men uit dien droom niet raeden,
Daerwe nu me zijn beladen.Ga naar voetnoot538-539
540[regelnummer]
Pelops renstrijd lang geleden,
Oirzaeck van veel zwaerigheden,
Och hoe dier staet ghy dit land;Ga naar voetnoot542
Sedert Myrtilus, aen strand,
In de baeren werd vergeten;
| |
[pagina 665]
| |
545[regelnummer]
Na dat hy ter neêr gesmeeten
Werd van 't gouden rad in 't veldGa naar voetnoot546
Met een jammerlijck geweld.
Sedert nam de groote ellende
Van dit droevigh hof geen ende.Ga naar voetnoot540-549
Klytemnestra:
550[regelnummer]
Nu rinckelroitghe vast, en springt weêr uit den band,Ga naar voetnoot550
Vermits AEgisthus juist niet hier is by der hand,
Die u gemeenelijck verplicht hiel aen 't betaemen,Ga naar voetnoot552
Op datghe buitens huis geen vrienden zoud beschaemen.Ga naar voetnoot553
Nu hy naer buiten is, heeft Moeder geen ontzagh.
555[regelnummer]
Nu maecktghe, by elck een, my zwart met u beklagh;
Als of ick met een juck van onrecht u belade.
En u, en al uw doen, vermetelijck versmade:Ga naar voetnoot557
Hoe wel ick u vermy; want of my nu, en dan,
Wat quaeds ter ooren koomt, ick rep'er naulix van.
560[regelnummer]
Ghy durft my dagelix wel bits in 't aenzicht byten,Ga naar voetnoot560
My Vaders dood alleen, en niemant meer verwyten:
Hoewel ick 't wel beken, 'k heb hem ter neêr geleit,Ga naar voetnoot562
Doch niet alleen, dien slagh gaf hem Rechtvaerdigheid.Ga naar voetnoot563
Gebrack' t u niet aen brein, ghy zoud my hulp bestellen;Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Nadien uw Vader zelf, om wien ghy u gaet quellen,
Uit zoo veel volx alleen uw eige Zusters zielGa naar voetnoot566
Durf offren aen de Goôn. hoe bang my 't baeren viel,
Weet ick, niet hy, die haer geteelt heeft, niet gedraegen.
Maer om wat reên most hy den Goden dus behaegen?Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Om der Argiven wil? wel wat lagh hen daer aen,Ga naar voetnoot570
Dat juist mijn Dochter most naer 't bloedigh outer gaen?
'T geschiede om Broeders wil, om Menelaus beden.
Heeft hy dan niet om 't stuck verdiende straf geleden?Ga naar voetnoot573
Had Oom niet by Heleen twee kinderen geteelt?Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
'T waer beter dat men die geslaght hadde, en gekeelt,
Als eige kinderen dier oudren, om wier zaecken
| |
[pagina 666]
| |
Men heen naer Troje voer. of hyghden 's afgronds kaeckenGa naar voetnoot577
Meer naer mijn Kinderen, dan naer zijn Broeders bloed?Ga naar voetnoot578
Uw Vader moordgezind, had die uit zijn gemoed
580[regelnummer]
De kinderzucht gejaeght, en voer die in de kinderenGa naar voetnoot580
Van Menelaus, om zijn eigen zaed te hinderen?
Is niet dat Vaders hart onreedlijck, en veraerd?Ga naar voetnoot582
Zoo schijnt het my, al gaet mijn oordeel niet gepaert
Met uw verstand. ick weet my zou geen stem ontbreecken,Ga naar voetnoot583-584Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Indien die doode Maeghd zelf opzagh, en kon spreecken:
Waerom ick, om dit stuck, in 't minst geen droefheid maeck.
En achtghe, dat ick dool, die recht heb in dees zaeck,
Bestrafme, daer ick 't hoor.Ga naar voetnoot588
Elektra:
Ghy zoud niet kunnen zeggen,
Wat uwe bitsheid my niet al te last durf leggen;Ga naar voetnoot588-589
590[regelnummer]
En geeftghe my verlof, 'k zal, van onze Iphigeen,
En Vader, spreecken met bescheidenheid, en reên.Ga naar voetnoot591
Klytemnestra:
'K vergun 't u. was ick zoo altijd ontmoet te voren,Ga naar voetnoot592
Uw Moeder had u noit zoo dick gedreight, uit toren.
Elektra:
'K zal 't zeggen. ghy bekent dien manslaght nu recht uit.
595[regelnummer]
Waer sprack oit vrou een woord, dat schandelijcker luid?
Hy heeft met recht, of niet dien neerslagh dan geleden.Ga naar voetnoot596
Ick zegh, ghy broght hem om heel godloos, tegens reden.Ga naar voetnoot597
Maer 't aenraên van dien boel, en zijn vervloeckte minGa naar voetnoot598
Heeft u zoo veer gebroght. ga vraegh de Jaghtgodin,
600[regelnummer]
Diane eens, om wiens wil, en om wat smaed te wreecken,Ga naar voetnoot600
Zy 't schrickelijcke weêr in Aulis op deed steecken.
Of zoud ghy 't liever zelf uyt mynen mond verstaen,
Nadien men 't nu niet kan vernemen uit Diaen?
Mijn Vader, zoo ick hoorde, op zekren tijd uit jaegen,
605[regelnummer]
In 't woud van dees Godin, joegh op uit ruighte, en hagen,Ga naar voetnoot605
Een schoon gespickelt hart, het welck hy doodlijck trof,
En treffende verliep in 't roemen zich te grof;Ga naar voetnoot607
| |
[pagina 667]
| |
Dies dees Godin verstoort, d'Achaiers vloot verlette,Ga naar voetnoot608
Opdat de Vader zelf, tot boete van die smette,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
En dit geschoten dier, zijn Dochter offren zou.
Dit offer eischte zy, en zonder 't offer wou
Zy 't leger noch naer huis, noch Troje laeten vaeren.
De Koning deed zijn beste, om deze Maeghd te spaeren,
En marde lang, maer most, geperst van overal,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
In 't end daer aen, doch niet zijn' Broeder te geval.
Genomen (dat ick koom, daer ghy het liet voor dezen)Ga naar voetnoot616
Mijn Vader wou zijn' Broêr hier in te wille wezen;
Most ghy hem daerom doôn? ay zeghme, naer wat wet?
Zie toe, zie toe, dat ghy het volck geen' regel zet,
620[regelnummer]
Die namaels allereerst u rouwe, en dapperst raecke:Ga naar voetnoot620
Want zullen wy, uit haet, en onderlinge wraecke,
Malkandren randen aen, zoo denck, dat ghy gewis
Eerst sterven zult, indien 'er recht by rechtbanck is;
Dies zoeck geen uitvlught, daer die nergens word gevonden:
625[regelnummer]
En wiltghe, zegh, waerom ghy nu dus ongebondenGa naar voetnoot625
Volhard; aen uwen boel, en moordenaer verknocht,
Die Vader, och! met u, om lijf, en leven broght,
En kinders teelt by u; terwijl ghy onverdrotenGa naar voetnoot628
Het kroost, van 't eerste bed zoo eerelijck gesproten,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Verjaeght. hoe zou ick toch u loven in die zaeck?
Of zeghtge: Dochters moord vereischt die wederwraeck;Ga naar voetnoot631
Zoo spreeckt uw mond het geen hy eer behoort te schuwen.
'T mistaet, om Dochters wil, aen vyanden te huwen:Ga naar voetnoot633
Doch 't voeght niet wel, dat ick u leere, of yet verwijt,
635[regelnummer]
En hard ontmoet, nadien ghy myne Moeder zijt.Ga naar voetnoot635
Ja 'k hou u te gelijck Vooghdes, en Moeder beideGa naar voetnoot636
Te wezen, over my, die zulck een leven leide,
En om uw' bedgenoot, en uwent wil vast zucht:Ga naar voetnoot634-638Ga naar voetnoot638
Gelijck die droeve Orest, uw handen naeuw ontvlught,
640[regelnummer]
Zijn leven deerlick slijt; om wien met harde woorden
Ghy my zoo dickwils scheld, als of, om u te moorden,
| |
[pagina 668]
| |
Ick hem hadde opgevoed: ja stond dit in mijn maght,
Denck vry, het zou geschiên; dies houme vry verdacht,
En scheldme tegens elck voor koppigh, en quaedaerdigh,
645[regelnummer]
En onbeschaemt van mond: want ben ick lastrens waerdigh,Ga naar voetnoot645
Om die gebreecken, denck: Elektra aerd naer dy.Ga naar voetnoot646
Rey:
Ay zie, zy zwelt om 't hoofd, maer of 't met reden zy,Ga naar voetnoot647
Dat kan ick niet bevroên.Ga naar voetnoot647-648
Klytemnestra:
Wat straf zal haer betoomen,
Die dus haer Moeder scheld, van wie zy is gekomen,
650[regelnummer]
En noch zoo jong, en wulpsch? wat dunckt u zouze nietGa naar voetnoot650
Wel schaemteloos bestaen?Ga naar voetnoot650-651
Elektra:
Hoewel ghy 't niet en ziet,
Zoo weet nochtans, dat wy ons dezer woorden schaemen.Ga naar voetnoot652
Wy weeten wel, wy doen 't geen kindren niet betaemen,Ga naar voetnoot653
En gansch ontydigh zy. maer 't ingewortelt zaed,Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
De haet, dien ick u draegh, verrucktme tot dit quaed:Ga naar voetnoot654-655Ga naar voetnoot655
Want d'eene schande geeft aen d'andre schande voedsel.
Men leert het quaed van 't quaed.
Klytemnestra:
O schaemteloos gebroedsel!
Mijn woorden, en mijn werck u schaffen lastrens stof.
Elektra:
Dat zeght ghy zelf, niet ick. ghy spint het werck zoo grof,
660[regelnummer]
En 't werreck baert krackeel.Ga naar voetnoot659-660
Klytemnestra:
Ick zweer by ons Godinne,Ga naar voetnoot660
Zoo dra AEgisthus keert, en treed ter poorten inne,
Word u die stoute mond eens degelijck gesnoert.Ga naar voetnoot662
Elektra:
Nu wordghe wederom van gramschap weghgevoert.Ga naar voetnoot663
Ghy laet my 't spreecken toe, en wilt'er niet naer hooren.
| |
[pagina 669]
| |
Klytemnestra:
665[regelnummer]
Zult ghyme hinderen, in mijn' gerechten tooren;Ga naar voetnoot665
Nadien ick u vergun te spreecken zo gerust.Ga naar voetnoot666
Elektra:
'K verhinder 't niet. 'k beveel 't. nu raes, zoo lang 't u lust.
Geef mynen mond geen schuld. 'k zal stom u gramschap vlughten.
Klytemnestra:
Ghy die rondom my staet, aenvaerd deze offervruchten,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Op dat ick van dien schrick, die al mijn leên ontzet,
Ontslagen werde. Apol, die op de huizen let,Ga naar voetnoot671
Verhoor mijn stille be: want ick stort geene bede
By vrienden, noch men magh niet alles, hier ter stede,
Ontdecken, nademael Elektra by my staet;Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Op datze, met veel klaps, uit nijd, my over straet,
En al de stad niet draegh. verhoorme goedertieren,Ga naar voetnoot675-676
In 't geen ick nu verzoeck. o wildschut, schrick der dieren,Ga naar voetnoot677
Zoo dit gespoock van bey mijn droomen, u vertelt:Ga naar voetnoot678
En 's nachts gezien, geluck, en geene rampen spelt;
680[regelnummer]
Volvoer het: spelt het quaed, zoo keer het op de quaden,
En al ons vyanden: en schoon' er zijn, die raedenGa naar voetnoot681
En staen, door loos bedrogh, naer mijn bederf, hun wit;Ga naar voetnoot682
Zoo schopme nochtans niet uit zulck een rijck bezit:Ga naar voetnoot683
Maer gunme, dat ick, staegh behouden, magh bewoonen,
685[regelnummer]
In mijn onnozelheid, het hof van Atreus zoonen;Ga naar voetnoot685
Regeeren met hun staf; verkeeren, naer mijn' lust,Ga naar voetnoot686
Met vrienden, dien ick ken, en leven zoo gerust,
By myne kinderen, dien ick uit haet noch tooren
Verdruck. o schrick van 't woud, Apollo, neigh uw ooren,Ga naar voetnoot688-689
690[regelnummer]
Naer uw zachtmoedigheid, tot mijn gebeên, en my.Ga naar voetnoot690
Verleen ons, al het geen wy bidden, en wat wy
Verzwygen, weetghe toch, die, als een God, daer boven,
Doorziet al wat'er is; gelijckwe recht gelooven,
Daer Jupiters geslacht het alles ziet, en weet.
| |
[pagina 670]
| |
Leermeester:
695[regelnummer]
Uitheemsche vrouwen, zeght, wie geeft my best bescheed,Ga naar voetnoot695
Of dit gebouw het hof zy van AEgisth, uw' koning?
Rey:
Mijn vriend, ghy raed het juist. dit 's zijn paleis, en wooning.
Leermeester:
'K geloof dit 's zijn gemael. zy schijnt de Koningin.Ga naar voetnoot698
Rey:
Zy is 't gewisselijck.
Leermeester:
Ick groet u, o Vorstin.
700[regelnummer]
Ick koom van uwen vriend, en breng u, en met eenen
AEgisth, zoo blyde een mare, als yemant broght voorheenen.
Klytemnestra:
'K aenvaerd het geen ghy zeght. maer wou wel eerst verstaen,Ga naar voetnoot702
Wat man het zy, die u gestiert heb herwaerts aen.
Leermeester:
U vriend, Phanoteus zelf, om geen geringe zaecken.
Klytemnestra:
705[regelnummer]
Wat magh dit zijn? ick weet hy zoecktme te vermaecken.Ga naar voetnoot705
Een vriend, zoo lief als hy, die brengt niet onliefs voort.Ga naar voetnoot706
Leermeester:
Orest is dood. daer hebt ghy 't nu in 't kort gehoort.
Elektra:
Wee my ellendigh dier! nu ben ick gansch verloren.Ga naar voetnoot708
Klytemnestra:
Wat zeghtghe vreemdeling? zegh op, en stop uw ooren
710[regelnummer]
Voor deze.
Leermeester:
'K zeide, Orest is dood, en zegh het noch.Ga naar voetnoot711
Elektra:
Helaes! ick ben om hals. 't is uit met my. och och!
Klytemnestra:
Vaer voort, ghy Bo, vaer voort, en wil voor niemant schroomen.Ga naar voetnoot712
Vertel my, op wat wyze Orest zy omgekomen.
| |
[pagina 671]
| |
Leermeester:
Mijn boodschap brengt dit meê. ick zal 't u al verslaen.Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Orestes quam, gelijck als anderen, ter baen,
In die vermaerde plaets van Griecken, om te deelenGa naar voetnoot716
De glori, die men haelt in Delphis ridderspelen.Ga naar voetnoot717
Na dat de roeper luid ten loopstrijd daeght het tal,
Waer van de dapperste de prijzen winnen zal,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Vlieght d'eedle jongeling vooruit met zulck een felheid,Ga naar voetnoot720
Dat alle omstanders zich verwondren om zijn snelheid.
De loopstrijd was zijn' aerd gelijck, die niet bezweeck,Ga naar voetnoot722
Voor dat hy trots het lot des overwinners streeck.Ga naar voetnoot723
En om te krimpen, 't geen wijdloopigh stof zou geven;Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
'k Zagh diergelijcke kracht in niemant al mijn leven.
En ghy weet zelf, hoe al 't vijfjaerigh spel verhaelt,
En ons, van tijd tot tijd, zoo breed zy afgemaelt.Ga naar voetnoot726-727
Na dat de rechters nu door hunnen roeper riepen,
Dat hy den loopprijs won voor al die met hem liepen,
730[regelnummer]
Noemde al de menight strax Orestes by zijn' naem,Ga naar voetnoot730
Den zoon van Atreus zoon, die, groot van naem en faem,
Dat heir in Griecken had verzaemt, en opontboden.Ga naar voetnoot732
Zoo droegh 't zich toe: want als d'onsterfelijcke GodenGa naar voetnoot733
Gezint zijn leed te doen een' sterfelijcken man,
735[regelnummer]
Onmooghlijck is 't, dat hy dien slagh ontvlughten kan.
Dit bleeck, toen 's andren daeghs de zon de zeen en landen
Beschijnende, de beurt des renstrijds was voorhanden.Ga naar voetnoot736-737
Orestes quam'er met veel wagenridders aen.Ga naar voetnoot738
Achaien zondt' er een'. men zagh'er een' Spartaen,
740[regelnummer]
Noch twee uit Lybien, op wagens met twee paerden.
Hy zelf, de vijfste, ging niet koel met hen aenvaerdenGa naar voetnoot741
Met braeve Thessalers het vlugge wagenspel.Ga naar voetnoot742
De zeste, een AEtolier, had rossen geel van vel.
De zevenste quam uit Magnesien, vol hitte.Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Maer d' AEnianer reed hier d'achtste met twee witte.
De negenste verliet Athenen, Pallas stad.
Beotien voer meê, en dreef het tiende rad.Ga naar voetnoot747
| |
[pagina 672]
| |
Na datze vaerdigh staen met hun gezwinde wielen,
Een yeder op zijn plaets, naer dat de loten vielen,
750[regelnummer]
Getrocken zonder nijd door hen, die zijn gezetGa naar voetnoot750
Tot wachters over 't spel, zoo steeckt men de trompet:
Daermede voortgeruckt, en elck 't gareel gespannen.Ga naar voetnoot752
Gebriesch van paerden mengt zich in geroep van mannen.
Men schud de toomen vast. men raest van ongeduld:Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Zoo dat de wagendrift de gantsche renbaen vult,Ga naar voetnoot755
Gehaspelt stof de lucht. zy worden ingewickelt,Ga naar voetnoot756
En warren onder een. elck drijft, elck roept, elck prickeltGa naar voetnoot757
Zijn hygend paerd om prijs, waer naer het al verlangt,
En 't schuim verspreit, om ros, en wiel, en wagen hangt.Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Orestes, achter opgezeten, heet op 't winnen,Ga naar voetnoot760
Trock vast den disselboom naer zich, oock 't paerd van binnen,
En gaf het buitenst bot. de wagens dus gement,Ga naar voetnoot762
Die streefden, in het eerst, noch heel, en ongeschent:Ga naar voetnoot763
Maer toen een Ainiaen, met zijn gespan aen 't hollen,
765[regelnummer]
Zich keerde, en, na zesmael, recht toe recht aen, quam rollen
Op ons Barceesche raên, geraeckte men dat pasGa naar voetnoot766
Van d'eene ramp in een, die noch veel arger was.
Hy storte, en al die in 't Krisseesche renperck reden
Vervulden 't perck, daer zy in stucken rabreuck leden.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
De schrandre Athener zagh 't. hy staeckte zijnen vaert,
Begaf zich buiten om, en wist met wiel, en paerd
Het midden, daer het barnt van wagenen, te myden.Ga naar voetnoot772
Maer uw Orestes quam de leste, en spader rijden,Ga naar voetnoot773
Met groote hoop naer prijs: en ziende neffens hem
775[regelnummer]
Geen andren, noopte vast de hengsten met zijn stem,Ga naar voetnoot775
En vloogh d'Athener naer. elcks kleppers, snel als veugels,
Geraeckten zy aen zy met evensnelle teugels;
Dan weder d'een, en dan een anders kop wat voor.
Orestes had dus lang noch veiligh 't wagenspoor
780[regelnummer]
Gemaeckt, tot dat hy liet den slincken teugel glyen,
En raeckende onverziens den perckpilaer, in 't ryen,Ga naar voetnoot781
| |
[pagina 673]
| |
Vermorselde zijn as, en viel van boven neêr,
Gewickelt in den toom. door 't vallen van dien Heer
Verstroide het gespan, in't heftighste van't jaegen.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
D'aenschouwers, die hem dus zien sneuvelen, beklaegenGa naar voetnoot785
Dien Jongeling, zoo groot en onvertsaeght van ziel,
Gelijck d'ellende was, die hem te beurte viel.
Hy word gesleept gesleurt, langs d'aerde, al 't renpad heenen,Ga naar voetnoot788
En steeckt by wylen noch ten hemel bey zijn beenen,
790[regelnummer]
Tot dat men, in hun' loop, de dulle rossen stuit,Ga naar voetnoot790
En dien gevallen red: maer laes! hy ziet'er uit,
En leit'er zo bebloed, dat zelfs der vrienden oogen
'T ellendigh aengezicht, noch zwinxel kennen mogen.Ga naar voetnoot793
Men brande 't lijck tot stof. Phanoteus stelde rasGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Twee mans, die, in een kleine en kopre doodbus, d'asch
Van 't groote lichaem u nu brengen tot een gave,
Op dat men 't in dit land, zijn vaderland, begraeve.
'K verhael u dit zoo 't voer. 't verhael ontstelt my, ach!Ga naar voetnoot798
Die 't zagen, tuighden, dat noit mensch yet droevers zagh.
Rey:
800[regelnummer]
Och Pelops stam! ghy stort met al uw tacken neder.
Klytemnestra:
O Jupiter, wat hoor, wat hoor ick hier al weder?
Hoe zal ick dese maer best noemen, quaed of goed?
Z'is my ten minste nut. 't valt bitter voor 't gemoed
Met druck en hartewee te slyten al zijn jaeren.
Leermeester:
805[regelnummer]
Mevrouw, bedroeft ghy u om deze nieuwe maeren?Ga naar voetnoot805
Klytemnestra:
Het kinderbaeren is een last, en ongenught,
Want geene moeder haet heur schadelijcke vrucht.Ga naar voetnoot806-807
Leermeester:
Zoo breng ick u vergeefs nu tyding van dien doode.
Klytemnestra:
Geensins, want ghy verstreckt my een loofwaerdigh bodeGa naar voetnoot809
| |
[pagina 674]
| |
810[regelnummer]
Van hem, mijn halve ziel, dien 't luste te versmaên
Zijn voesters, en mijn borst, en liefst wou balling gaen.
'K heb sedert dat hy 't land verliet, en was vertrocken,
Hem noit gezien, die, niet ophoudende van wrocken,
En vreeslijck dreigend, my den vadermoord verweet;
815[regelnummer]
Zoo dat ick nimmer dagh noch nacht gerust versleet,
Noch slaepen kon. my docht, zy stonden naer mijn leven:
En heden is my eerst uit mijn gemoed gedreven
Dien schrick voor hem, en haer, dat my aen't harte trof:
En deze Elektra zoogh, gelijck een pest in 't hof,
820[regelnummer]
Mijn hartebloed; maer nu van schrick en angst ontslaegen,
Hoop ick voortaen gerust te leven al mijn dagen.
Elektra:
Wee my ellendigh mensch! Orest, moet ick in nood
Beklaegen uw ellende, om datghe, na uw' dood,
Noch lyden moet dien smaed, en 't lasteren van Moeder?
825[regelnummer]
Betaemt u dit?Ga naar voetnoot825
Klytemnestra:
'K versma met recht, en reên uw' Broeder,
Niet u.
Elektra:
Hoor Nemesis, wie 't lijck met smaed belast.Ga naar voetnoot826
Klytemnestra:
Zy heeft het al gehoort, en zoo gelijck het past,Ga naar voetnoot827
En voerde 't heerlijck uit.Ga naar voetnoot828
Elektra:
Braveert nu vry uw' kindren,
Dewijl 't geluck u dient.
Klytemnestra:
Zult ghy my dit verhindren?Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Of zal 't Orestes doen?
Elektra:
Wy zwichten bang, en schuw,
En hinderen u niet.
Klytemnestra:
O vreemdeling, 'k zou 't u
Beloonen, wistghe haer dat snatren te verleeren.
Leermeester:
Mijn boodschap is beschickt. het is nu tijd te keeren.Ga naar voetnoot833
| |
[pagina 675]
| |
Klytemnestra:
Geensins. want hoe zou my, of dezen trouwen heer,
835[regelnummer]
Die u heeft uitgestuurt, dit passen, datghe weêr
Vertrockt, zoo ononthaelt: dies ga met my hier binnen.
Laet deze voor de deur vergadren haere zinnen,Ga naar voetnoot837
En treuren over 't leed van haer en haer geslaght.
Elektra:
Dunckt u, dat wy bedruckt, met al te groot een klaght,
840[regelnummer]
'T rampzaligh ongeval van uwen zoon beweenen?Ga naar voetnoot839-840
Helaes! daer gaetze nu al bly en lachend heenen.
Wee my ellendigh mensch! Orest, mijn lieve broêr,
Ghy brengtme voort om hals, door 't geen u wedervoer.Ga naar voetnoot843
Door uwe dood is my de hope voort bezweecken,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Dat ghy weerkeerend my, en Vaders dood zoud wreecken.
Waer wende ick nu mijn' tred? ick eenzaem, zonder hoofd,
Ben vaderlooze wees, en van mijn' Broêr berooft.
Nu moet ick zien mijn jeughd in slaverny verslenssen,Ga naar voetnoot848
En dienen de gehaetste en snoodste van de menschen,
850[regelnummer]
Den vadermoordenaers: gedijtme dat tot lof?
Neen, 'k woon voortaen niet meer by hen in 't zelve hof,
Maer wil, voor deze deur, berooft van al mijn magen,
Gaen leggen, en aldus verslyten al mijn dagen.
Laet een van 't hofgezin, en dien 't niet lastigh val,
855[regelnummer]
My doodslaen, daer ick hem noch voor bedancken zal:Ga naar voetnoot854-855
Want ick ben 't leven moe: 'k verlang niet meer naer 't leven.
Rey:
Waer of de blixem van Jupijn,
Waer of de klaere zon magh zijn,
Dat zy dit ongelijck verdraegen?Ga naar voetnoot859
Elektra:
860[regelnummer]
Och och!
Rey:
Mijn kind, waer toe dit klaegen?
Elektra:
Och och!
Rey:
Nu krijt niet al te luid.
| |
[pagina 676]
| |
Elektra:
Ghy moordme.
Rey:
Hoe? legh my dit uit.
Elektra:
Indienge my, die ben bedorven,Ga naar voetnoot863
Noch hopen doet op dien gestorven,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Zoo zultghe mijnen rouw slechs voên,
En my noch grooter hartzeer doen.
Rey:
Amphiaraus, die vol zorgenGa naar voetnoot867
Voor 't oorloogh heimlijck zat verborgen,
Werd van zijn vrouw, die 't was vertrouwt,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Om eene keten, rood van goud,
Verraden, en beneên gevaeren,Ga naar voetnoot871
Elektra:
Och och!
Rey:
Quam hy noch openbaeren
Elektra:
Och och!
Rey:
Dit schendigh stuck daer na.Ga naar voetnoot873
Elektra:
Kreegh Eriphyl heur straf?
Rey:
O ja.
Elektra:
875[regelnummer]
'T is waer. Alcmaeon voortgekomen,
Heeft wraeck van 's vaders leed genomen:Ga naar voetnoot876
Maer niemant denckt helaes! om my,
En die 't zou doen raeckt aen een zy.Ga naar voetnoot878
Rey:
Wat treffen u al ongelucken!
| |
[pagina 677]
| |
Elektra:
880[regelnummer]
Ick ken de rampen, die my drucken,
De lange ontelbre zwaerigheên,
Die t'zaemenloopen, en tot een.Ga naar voetnoot882
Rey:
'K weet wat ghy zeght, gestadigh banger.
Rey:
Wat zeghtghe toch?
Elektra:
Al d'overige hulp, tot noch
Verwacht, bestond alleen in loten
Van adelijcken stam gesproten,
De tijdgenooten van Orest.Ga naar voetnoot889
Rey:
890[regelnummer]
De dood valt elck te beurt in 't lest.
Elektra:
Och dat de dood oock trof hen allen,
Als hem in 't renperck neergevallen.
Och datze oock warden in den toom.Ga naar voetnoot891-893
Rey:
'T vertreckt eer deze straffe koom.Ga naar voetnoot894
Elektra:
895[regelnummer]
Wie straft dit? hy in vreemde landen,
Die word niet van mijn eige handen.Ga naar voetnoot896
Rey:
Och och!
Elektra:
Hy leit'er al, hy leit
Van ons begraeven, noch beschreit.
Chrysothemis:
Mijn allerliefste, ick koom hier haestigh aengevlogen,
900[regelnummer]
Vergeet al mijn cieraed. ghy ziet mijn vreughd in d'oogen.Ga naar voetnoot900
Ick breng een blyde maere. uw jammerlijcke ellend,
| |
[pagina 678]
| |
Al uw geleên verdriet, en droefheid neemt een end.
Elektra:
Van waer hebt ghy wat troost voor myne quael vernomen?
Ick zie geen mensch te moet, die my te hulp zou komen.
Chrysothemis:
905[regelnummer]
Zoo waer als ghy my ziet, Orestesbroêr is hier.Ga naar voetnoot905
Elektra:
Beschimptghe uw lot, en my? o zot en arrem dier!Ga naar voetnoot906
Chrysothemis:
Ick zweer by Vaders hof, ick zegh het niet vermetenGa naar voetnoot907
Uit schimp, hy is hier by. wy zeggen 't geenwe weeten.Ga naar voetnoot908
Elektra:
Rampzalige, wat mensch heeft u 't verstand berooft,
910[regelnummer]
Dat ghy zoo lichtelijck zijn' dwaezen klap gelooft?
Chrysothemis:
Ick heb het van my zelve, en niet van hooren spreecken.
'K geloofde toen ick zagh geen een onfeilbaer teecken.Ga naar voetnoot912
Elektra:
Waer meê bewijstghe dan het geenghe zaeght? wat voed
Uw hope met die koorts, en ongeneesbren gloed?
Chrysothemis:
915[regelnummer]
Ick bidde u by de Goôn, wil eerst mijn rede hooren,
En noem my dan vry wijs, of zetme by de dooren.Ga naar voetnoot916
Elektra:
Zegh op, nadienghe hier zoo zeer toe zijt belust.
Chrysothemis:
'K zal zeggen al het geen waer van ick ben bewust.Ga naar voetnoot918
Toen wy naer 't oude graf van onzen vader spoeiden,
920[regelnummer]
Vernam men endelijck, hoe melleckbronnen vloeidenGa naar voetnoot920
Noch versch en eerst geplengt van zijnen graftop af,Ga naar voetnoot921
En allerhande slagh van bloemen over 't graf,
En Vaders kist bekranst. ick sta gelijck een stomme,
Om dit gezicht, en zie verbaest een poos rondomme,Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Maer zie hier niet een' mensch ontrent, die my verrasch:Ga naar voetnoot925
| |
[pagina 679]
| |
En ziende dat het hier heel stil, en veiligh was,
Genaeckte ick 't graf heel dicht, daer lijckhout, rijs, en stockenGa naar voetnoot927
Op een gestapelt zijn, en 'k zagh gekrulde locken,Ga naar voetnoot928
Noch versch van 't hoofd gesneên hier hangen: maer zo ras
930[regelnummer]
Ick dit bevond, mijn hart noch veel ontstelder was;
Om dat mijn broêr Orest, de liefst van al die leven,
Voorhanden, my dit hair wou tot een teecken geven.Ga naar voetnoot932
Ick vat het aen, en gaf wel geen bedroeft geluid;
Nochtans zoo borsten my van vreughd de tranen uit:
935[regelnummer]
En toen geloofde ick vast, en nu geloof ick mede,
Dat niemant dit cieraed gebroght heb hier ter stedeGa naar voetnoot936
Als hy: want wie zou't doen, behalven ick, en ghy?
Ghy deed het niet, en 'k weet dit koomt oock niet van my:
Want hoe zoud ghy 't bestaen, die zonder rouw, en vloeckenGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Niet uit dit hof kunt gaen de Goôn, en 't graf bezoecken?
Noch dit raeckt Moeder niet: en deed zy 't, deze daed
Kon niet verborgen zijn. het is Orests cieraed,
Mijn Zuster, nu schep moet. Fortuin te wispeltuurigh,Ga naar voetnoot943
Blijft in een zelve huis niet stadigh, noch geduurigh.
945[regelnummer]
Zy die voorhanden is ons veel gelux belooft.Ga naar voetnoot945
Elektra:
'K heb overlang beklaeght uw zinnelooze hoofd.Ga naar voetnoot946
Chrysothemis:
Wat zegtghe? komt uw hart dit hoorende, niet boven?Ga naar voetnoot947
Elektra:
Ghy weet niet watghe zeght, noch watghe zult gelooven.
Chrysothemis:
Hoe weet ick niet het geen ick met mijn oogen zie?
Elektra:
950[regelnummer]
Verdwaelde, hy is dood, en alle teeckens, die
Ghy van zijn welvaert zaeght, zijn ydel. 't is verloren,Ga naar voetnoot951
Dat ghy noch hoopt.
Chrysothemis:
Wee my, hoe quam u dit ter ooren?
Elektra:
Ick heb het uit den mond van die hem sterven zagh.
| |
[pagina 680]
| |
Chrysothemis:
Waer is die vreemde man? ick sta verwondert, ach!
Elektra:
955[regelnummer]
In 't hof, en wellekom by Moeder, nu genezen.Ga naar voetnoot955
Chrysothemis:
Wee my ellendigh mensch! wiens offer zou 't dan wezen?
Wie goot dit over 't lijck, eer ick het graf bezocht?
Elektra:
'K acht dat dit teeckens zijn, die yemant heb gebroght
Tot een gedachtenis van dezen droeven doode.
Chrysothemis:
960[regelnummer]
Wee my ellendigh mensch! ick docht een blyde bode
Te strecken in der yl, niet denckende dit pas,Ga naar voetnoot961
Dat zulck een ongeluck ons overkomen was:
Maer komende, verneem ick nu, dat tot ons plaegen,
En ongevallen noch een ander zy geslaegen.Ga naar voetnoot964
Elektra:
965[regelnummer]
Zoo is 'ter meê gestelt, en volghtghe mijnen raed,
'K wed ick u redden zal uit dien bedruckten staet.Ga naar voetnoot966
Chrysothemis:
Hoe dat? kan ick het lijck doen leven, als te voren?
Elektra:
Ick zegh dit niet. ick heb mijn zinnen niet verloren.
Chrysothemis:
Wat wiltghe dat ick doe, in dit ons ongeval?
Elektra:
970[regelnummer]
Het geenge kunt, en 't geen ick u vermaenen zal.Ga naar voetnoot970
Chrysothemis:
Indien 't ons redden kan, ick zal'er niet voor schroomen.
Elektra:
Men kan tot dit geluck niet zonder arbeid komen.Ga naar voetnoot972
Chrysothemis:
Ick zie het wel, en zal verduren wat ick kan.
Elektra:
Zoo hoor nu, wat ick ra, en volgh mijn' raedslagh dan.Ga naar voetnoot974
| |
[pagina 681]
| |
975[regelnummer]
Ghy weet, wy zijn berooft van vrienden, en van magen,
Met een' van alle hulp, ons van de dood ontdraegen,Ga naar voetnoot976
En zijn verdruckt alleen slechs over van 't geslacht.
Zoo lang mijn Broeder leefde, en bloeide, en werd geacht,
Verhoopte ick, dat hy eens zijn Vaders moord zou wreecken.
980[regelnummer]
Nu hy verscheiden is, moet ick u moed inspreecken,
Op datghe niet versloft, met my, uw eigen bloed,Ga naar voetnoot981
Dien vadermoordenaer te dooden: want ick moet
Nu spreecken, en kan u niet heelen mijn gedachten.
Wat sloft ghy? of hoe lang wilt ghy op uitkomst wachten?
985[regelnummer]
Ghy die niet anders doet dan schreien, altijd nat
Van traenen, om ons erf, en dien beroofden schat.Ga naar voetnoot986
Wat doetghe meer, dan dat ghy ongehuwt uw jaeren
Vast doorbrengt met verdriet, tot uwe gryze hairen?Ga naar voetnoot988
Ghy hoeft uw leven niet te hopen op 't genotGa naar voetnoot989
990[regelnummer]
Van erf, of huwelijck. AEgisth is niet zoo zot,
Dat hy gedoogen zal, dat uwe of oock mijn erven
Vermeerderen, om hem in 't ende te bederven:Ga naar voetnoot992
Dies zooghe mynen raed te volgen zijt bereit,
Zoo zal voor 't allereerst d'eer van godvruchtigheid,
995[regelnummer]
Aen Vaders lijck, met een' aen Broeders graf bewezen,
U niet ontstaen. daerna, gelijckghe word geprezen,Ga naar voetnoot996
Als een, die geen slaevin, maer vrygeboore zijt,
Zoo zultghe dezen naem oock draegen onbenijd,
En huwen naer uw' staet: want elck bemint de braeven.
1000[regelnummer]
Begrijptghe niet, hoe hoog ons beider Faem zal draeven,Ga naar voetnoot1000
Zoo ghy mijn' voorslagh volght? wat vreemde, of burger, die
Ons krijght in 't oogh, zal u en my niet loven? zie,
Ay zie, mijn vriend, dat zijn die zusters, die te gader
Herstelden in zijn' staet het hof van heuren vader;
1005[regelnummer]
Die op haer leven niet eens passende, en vol moeds,Ga naar voetnoot1005
Haer vyanden in weelde opquamen onverhoeds.Ga naar voetnoot1006
Een yegelijck behoort eerbiedigh haer t' ontfangen.
Een yegelijck behoort op feesten met gezangen
Te loven heuren naem, en onversaeghden aerd,
1010[regelnummer]
In steden, daer het volck van overal vergaert.
Dien lof en roem zal elck ons bey te zaemen geven,
| |
[pagina 682]
| |
Noch lang na onze dood, en midlerwijl wy leven:Ga naar voetnoot1012
Zoo dat in eeuwigheid onze eer niet kan vergaen.
Dies, Zuster, laet u toch van uwe Zuster raên.
1015[regelnummer]
Verweer uw Vaders eer. verweer uw' Broeder mede.
Verlos u zelve en my van rampen. dat 's mijn bede;
En overlegh, en denck, hoe schandelijck het staet,
Dat vry geboren bloed in slaeverny vergaet.
Rey:
In zulcke zaeken is voorzichtigheid van noode,
1020[regelnummer]
Die 't zeit, en die dit hoort.Ga naar voetnoot1020
Chrysothemis:
O vrouwen, deedze zoo de
Voorsichtigheid vereischt, zy deed gelijck 't betaemt,
En had, eer zy noch sprack, dier woorden zich geschaemt:Ga naar voetnoot1022
Want waerom staertghe op my, zoo stout, en zoo vermeten,Ga naar voetnoot1023
En portme tot dit stuck? of hebtghe zelf vergeten,Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Dat ghy een dochter zijt, geen man tot zulck een werck?Ga naar voetnoot1025
Uw handen zijn te teêr, de vyanden te sterck.
Fortuin begunstight hen, en schuwt ons, en gaet heenen.
Wie zulck een man bespringt, dien springt het voor de scheenen.Ga naar voetnoot1028
Wat kans, wat hoop is hier? zie voor u, watghe maeckt,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Dat ghy misdoende, niet in grooter jammer raeckt,Ga naar voetnoot1030
Zoo yemant dit verneemt. wat heil kunt ghy verwerven,
Dat ghy naer eere streeft, en eerloos koomt te sterven?
Ja zelf de dood is niet zoo haetelijck, noch snood,Ga naar voetnoot1033
Dan dat men sterven moet een altijdvliende dood.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Dies bid ick u, eer wy ellendigh ommekomen,
En ons geslacht verga, wil toch uw gramschap toomen,
En 't geenghe hebt gezeit, zal ick in stilligheid
Verzwijgen, als een zaeck van niemant oit gezeit.Ga naar voetnoot1038
'T is tijd, en meer dan tijd, om weder te bedaeren;
1040[regelnummer]
Nadienghe niets vermooght, zoo wacht u uit te vaeren,Ga naar voetnoot1040
En hou gevolleghzaem den maghtigen te vriend.Ga naar voetnoot1041
Rey:
Gehoorzaem. wijsheid, en voorzichtigheid die dient
Den mensch op 't allerhoogst.
| |
[pagina 683]
| |
Elektra:
Ghy spreeckt, gelijckwe dachten.
Ick wist het wel, dat ghy mijn bede zoud verachten,
1045[regelnummer]
En zal dan 't stuck alleen volvoeren, en bestaen:
Want deze daed magh hen niet ongestraft vergaen.Ga naar voetnoot1046
Chrysothemis:
Och hadghe 't hart gehad, toen Vader quam te sneven,Ga naar voetnoot1047
Ghy had al watghe woud met yver doorgedreven.
Elektra:
Aen hart ontbracktme niet, 't ontbrack my aen vernuft.Ga naar voetnoot1049
Chrysothemis:
1050[regelnummer]
Volhard dan, zooghe wilt, als een die nimmer suft.Ga naar voetnoot1050
Elektra:
Ghy leertme dit, en houd geen hand aen deze zaecken.Ga naar voetnoot1051
Chrysothemis:
Wie 't quaed neemt by der hand, kan daer niet goeds af maecken.
Elektra:
'K bemin wel uw verstand, maer haet uw suffery.Ga naar voetnoot1053
Chrysothemis;
'K verdraegh dit, oock wanneer ghy loflijck spreeckt van my.
Elektra;
1055[regelnummer]
Ghy zultme nimmermeer uw lafheid hooren pryzen.
Chrysothemis:
De tijd die volght is langh, en zal het vonnis wyzen.
Elektra:
Ga heenen, want ghy hebt geen hellepende hand.
Chrysothemis:
Zy is behullepzaem, maer ghy hebt geen verstand.Ga naar voetnoot1058
Elektra:
Als ghy by Moeder koomt, verklick dan al mijn treken.Ga naar voetnoot1059
Chrysothemis:
1060[regelnummer]
Ick ben met zulck een haet noch niet op u ontsteecken.Ga naar voetnoot1060
Elektra:
Ay zie eens watghe my niet doet tot smaed, en spijt?Ga naar voetnoot1061
| |
[pagina 684]
| |
Chrysothemis:
'K versma u niet, maer wensch dat ghy voorzichtigh zijt.Ga naar voetnoot1062
Elektra:
Is 't recht dat ick u volge, en doe naer uw begeeren?Ga naar voetnoot1063
Chrysothemis:
Wanneerghe wijslijck raed, dan zultghe my regeeren.
Elektra:
1065[regelnummer]
Hoe hard is 't, dat die geen die wel spreeckt zich vertast?Ga naar voetnoot1065
Chrysothemis:
Ghy geeft het quaed zijn' naem, en zijt 'er zelf aen vast.Ga naar voetnoot1066
Elektra:
Hoe zoo? schijn ick u yet met onrecht te verklaeren?Ga naar voetnoot1067
Chrysothemis:
Wat wel gesproken word, kan scha noch hinder baeren.Ga naar voetnoot1068
Elektra:
Ick wil die wetten niet beleven met geduld.Ga naar voetnoot1069
Chrysothemis:
1070[regelnummer]
Zoo ghy dit doet, ick weet dat ghy my pryzen zult.
Elektra:
Ick wil het doen. geen schrick zal nu mijn opzet weeren.
Chrysothemis:
Is 't waer? zult ghy van raed verandren noch verkeeren?Ga naar voetnoot1072
Elektra:
Ick weet niet snoders als een valsche en quade raed.
Chrysothemis:
My dunckt, dat ghy het geen ick zegge niet verstaet.
Elektra:
1075[regelnummer]
Dit is niet nieuw. ick heb dit lang al voorgenomen.Ga naar voetnoot1075
Chrysothemis:
Ick ga dan heen mijns weeghs, nadienghe schijnt te schroomen
Te loven mijnen raed, en ick uw quade zeên.Ga naar voetnoot1077
| |
[pagina 685]
| |
Elektra:
Ga in. 'k ben niet gezint te volgen uwe reên,Ga naar voetnoot1078
Hoe zeer ghy hier naer haeckt met hartelijck verlangen.
1080[regelnummer]
Een dwaeze jaeght het wild, dat nergens is te vangen.
Chrysothemis:
Ghy zult mijn overlegh (zoo u geen brein ontbreeckt)Ga naar voetnoot1081
Noch loven, maer te spa, als ghy in droefheid steeckt.
Rey:
Hoe koomt het toch, dat wy aenschouwende
De schrandre vogels in de lucht,
1085[regelnummer]
Met zulck een' grooten treck, en zucht
Haer kleen gebroedsel onderhouwende,
Niet met onze afkomst zijn belaên.Ga naar voetnoot1087
Maer by Jupijn, en zyne schichten,Ga naar voetnoot1088
By 't hemelsch Recht, zy zullen zwichten,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
En jammerlijck eerlang vergaen.
O Faem der wereld, stil d'Atryden,
En hun gekerm, gehoort dat pas,
Het kermen, dat een voorbo was
Van een veel schandelijcker lyden.Ga naar voetnoot1091-1094
1095[regelnummer]
Dewijl de zaecken nu daer binnen
Zoo qualijck staen, het hof beroert,Ga naar voetnoot1096
De kinders, tegens een gevoert,Ga naar voetnoot1097
Malkandren helpen noch beminnen;
Die droeve Elektra dus alleen,
1100[regelnummer]
En gansch verlaeten, heen en weder
Gedreven, jammert op en neder,
En treurt om 's Vaders zwarigheen,
Gelijck een nachtegael; om 't even
'T zy datze leef, of 't licht ontbeer,Ga naar voetnoot1103-1104
1105[regelnummer]
Als zy twee moorders velt ter neêr.Ga naar voetnoot1105
Hoe kan een edel hart zoo leven!Ga naar voetnoot1106
Geen eedle spruit laet zich verdrucken,
| |
[pagina 686]
| |
Noch wil, by yeder een veracht,
Haer faem en koninglijck geslacht
1110[regelnummer]
Beschaemen door oneerbre stucken.
O kind! o dochter vol verdriet!
Hoe treft u d'algemeene ellende,
Op datghe 't schelmstuck wreeckt in 't ende,Ga naar voetnoot1107-1113
En dubblen lof hier door geniet,
1115[regelnummer]
En werd genoemt, na d'ongevallen,
Het wijste en beste kind van allen.
Ick wensch dat wy u mogen loven,
Wanneerghe rijck, door uwe daed,
Zoo laegh ghy onder henliên staet,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Zoo veer uw' vyand raeckt te boven:
Nadien ick merck, hoe dwers het lot
U tegenvalt; hoewel uw zaeckeGa naar voetnoot1122
Gerechtigh blijckt, en roept om wraecke,
Na datghe lange zijt bespot.
1125[regelnummer]
Men hoope elx deughden op malkandren,
Ghy overtreft in dit al d'andren.Ga naar voetnoot1122-1126
Orestes:
O vrouwen, wijst men ons, en gaenwe, zoo 't behoort?
Rey:
Wat zoecktghe? waerwaert streckt uw komste in dezen oord?
Orestes:
Ick heb AEgisthus hof een wyl gezocht met dezen.
Rey:
1130[regelnummer]
Ghy zijt oock niet verdoolt. men heeft u recht gewezen.Ga naar voetnoot1130
Orestes:
Wie boodschapt onze komst hier binnen, daerze alree
Verlangen, uur op uur, en wachten naer ons twee?
Rey:
Dees Joffer, die het past dees tyding eerst te bringen.
Orestes:
Ga vrouw in 't hof, en zegh: Phocenser vreemdelingen
1135[regelnummer]
Verzoecken met AEgisth te spreecken, magh 't geschiên.Ga naar voetnoot1135
| |
[pagina 687]
| |
Elektra:
Wee my ellendigh dier! 'k geloof dat deze liênGa naar voetnoot1136
Ons brengen wis bescheid van 't geen ons quam ter ooren.
Orestes:
Ick weet niet, watghe hier voor tijdingen mooght hooren.
Ick koom van Strophius den gryze in dit gewest.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Hy vaerdighde my af met tyding van Orest.
Elektra:
Wat's dat? ô vreemdeling! ick schrick om deze reden.
Orestes:
Wy brengen 't overschot van dezen overleden,
In deze kleene bus, gelijck ghy zelve ziet.
Elektra:
Wee my ellendigh mensch! nu zie ick met verdriet
1145[regelnummer]
Mijn tegenwoordigh leed: nu zie ick 't met mijn oogen.
Orestes:
Indien Orestes val u raeckt uit mededoogen,
Zoo weet dat deze bus zijn overschot bevat.
Elektra:
Ick bid u, by de Goôn, o vreemdling, geefme dat,
Op dat ick handel 't geen, waer in hy leit besloten;Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Op dat dees asch van my met traenen overgoten
Magh werden, en ick my, en al mijn bloed beween.Ga naar voetnoot1151
Orestes:
Nu hael het voor den dagh, en geef haer dit, als een
Die hem noch vyandschap, noch haet schijnt toe te draegen;
Maer zijn vriendin moet zijn, of een der naeste magen.
Elektra:
1155[regelnummer]
Gedachtenis van dien ick hiel
Voor d'allerliefste van de menschen,
Kleen overschot van Broeders ziel,Ga naar voetnoot1157
Ghy koomt niet 't huis, gelijckwe wenschen;
Gelijck ick hoopte, toen ick u
1160[regelnummer]
Als balling zond in vreemde landen.
Orestesbroer, ick draegh dy nu,Ga naar voetnoot1161
Die stof, ja niets zijt, op mijn handen.
Ghy waert een aertigh kind weleer,Ga naar voetnoot1163
| |
[pagina 688]
| |
Toen ick, tot berging van uw leven,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
U elders zond, zoo wijd en veer.
Och had ick eerst den geest gegeven,
Eer ick u met dees handen stal,
En midden uit die moordellenden
Al bevend stierde, om 't ongeval
1170[regelnummer]
T'ontvliên, by vreemde, en onbekenden;
Zoo hadghe, toenmaels omgebraght,
Met Vader, op een' dagh, genoten
Het graf van 't vaderlijck geslacht:
Maer nu 's rijcks balling, en verstooten,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Most ghy, op dien uitheemschen grond,
Dien schrickelijcken smack gevoelen;Ga naar voetnoot1176
Daer ghy uw Zuster niet en vond,
Noch zy 't gesleurde lijck kon spoelen;Ga naar voetnoot1178
Noch met heur waerde handen 't bloedGa naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Afwasschende, met offer eeren;
Noch door het lijckhout, en zijn' gloed,Ga naar voetnoot1181
Zoo 't voeght, de grove stof verteeren:Ga naar voetnoot1182
Maer vreemden hebben dit verricht.
Rampzalighe, komt ghy dus weder?
1185[regelnummer]
Helaes! hoe weeghtghe nu zoo licht?
Hoe heb ick u, noch kleen, en teder,
Zoo vruchtloos opgevoed met smart?
Hoewel ick 't dede met verlangen,
Dies over Zuster meer uw hart
1190[regelnummer]
Als over Moeder heeft gehangen.Ga naar voetnoot1189-1190
'T waer zot, dat een van 't hofgezin
Van uw opvoeding, zich beroemde.
Ghy waert alleen by my te min,Ga naar voetnoot1193
Die ghy altijd uw Zuster noemde.
1195[regelnummer]
Dit alles houd al t'effens nuGa naar voetnoot1195
In eenen dagh op met uw leven.
Alle andre dingen zijn met u,
Gelijck een buy, voorby gedreven.
Uw Vader is oock voort, ons hoofd,
1200[regelnummer]
En heden is mijn tijd verstreecken.
| |
[pagina 689]
| |
De Dood heeft my van u berooft:
Maer onze vyanden die steecken
Den kop al lachende in de lucht,
En onze liefdelooze Moeder
1205[regelnummer]
Is dol van vreughd, om dit gerucht;
Zy, om wiens wil, o waerde Broeder,
Ghy my zoo dickwils trooste in nood,
En heimlijck liet een hart inspreecken,Ga naar voetnoot1208
Dat ghy ten leste eens Vaders dood
1210[regelnummer]
Rechtvaerdighlijck zoud komen wreecken:
Maer nu heeft uw rampzaligh lot,
En 't mijn dit alles weghgenomen;
Nu wy, in plaetse van 't genot
Uws lieven aenschijns, asch bekomen,
1215[regelnummer]
En ydle schaduwe, en bedrogh.
O wee! o wach! ick ben verloren.
O deerlijck lichaem! och och och!Ga naar voetnoot1217
Orestesbroêr, mijn uitverkoren,
Hoe heb, hoe heb ick u verrucktGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Naer zulcke doodelijcke wegen?
Hoe hebtghe my verongeluckt,Ga naar voetnoot1221
Mijn Broêr, mijn hoofd tot my genegen?
Hoe sleeptghe my met u ten val?
Ontfang my, om by u te schuilen,
1225[regelnummer]
Die zijt, als ick, gansch niet met met al;
Op dat ick, na dit stadigh huilen,
By u magh woonen, daer beneên:
Want alzoo lang ick was hier boven,
Had ick het al met u gemeen:
1230[regelnummer]
Maer 't licht voor my nu toegeschoven,Ga naar voetnoot1230
Die merck, dat voor begraeve doônGa naar voetnoot1231
Noch druck noch droefheid zy geschapen,Ga naar voetnoot1232
Zoo wensch ick by u met der woon
In 't zelve graf altijd te slaepen.Ga naar voetnoot1234
Rey:
1235[regelnummer]
Bedenck, Elektra, dat uw Vader en uw heer,
En Broeder sterflijck was; dies zucht niet al te zeer.
| |
[pagina 690]
| |
Wy moeten altemael in 't graf, en d'aerde duicken.Ga naar voetnoot1237
Orestes:
Och och! wat zegh ick best? wat reên zal ick gebruicken?
Ick kan mijn tong niet meer bedwingen. och och och!
Elektra:
1240[regelnummer]
Wat wiltghe zeggen? spreeck, wat droefheid let u toch?Ga naar voetnoot1240
Orestes:
Elektra, zijtghe dit, ghy wijdvermaerde vrouwe?
Elektra:
Ick ben die zelve noch, maer steeck in grooten rouwe.
Orestes:
Helaes! wat zie ick hier mijn hartewee aen u?
Elektra:
Ghy vreemdeling, zegh op, waerom verzuchtghe nu?
Orestes:
1245[regelnummer]
Hoe is uw lichaem dus verandert, en vervallen?
Elektra:
Beklaeghtghe my alleen? of raeckt uw klaght ons allen?Ga naar voetnoot1246
Orestes:
Hoe treckt men ongehuwt u op tot mijn verdriet!Ga naar voetnoot1247
Elektra:
Ghy vreemdeling, waerom verzuchtghe, als ghyme ziet?
Orestes:
Om dat ick niet eens wist wat rampen u omringen.Ga naar voetnoot1249
Elektra:
1250[regelnummer]
Hoe weetghe 't gheenghe zeght? hoe weetghe deze dingen?
Orestes:
Om dat ick zie, hoe ghy om veele ellenden treurt.
Elektra:
Noch zietge 't allerminst van 't leed, dat my gebeurt.Ga naar voetnoot1252
Orestes:
Wat snooder ongeval kan yemant wedervaeren?Ga naar voetnoot1253
Elektra:
Om dat ick leven moet by felle moordenaeren.Ga naar voetnoot1254
| |
[pagina 691]
| |
Orestes:
1255[regelnummer]
Met wien? wie zijnze toch? wat zijn 't voor looze liên?
Elektra:
By vadermoordenaers, dien ick gedwongen dien.
Orestes:
Wat mensch bedwingt u dus tot deze nood, en smarte?Ga naar voetnoot1257
Elektra:
Ick heet haer Moeder, maer zy heeft geen moeders harte.
Orestes:
Wat? dwingtze u met heur hand? misguntze u dat ghy eet?
Elektra:
1260[regelnummer]
Met slagen, met verdriet, en allerhande leed.
Orestes:
Wel is 'er niemant, die u voorstaet, op uw bede?Ga naar voetnoot1261
Elektra:
Niet een, en die'er was, diens assche brengtghe mede.
Orestes:
Rampzalige, 'k zie u met medelyden aen.
Elektra:
Geen mensch, behalven ghy, was oit met my belaên.Ga naar voetnoot1264
Orestes:
1265[regelnummer]
Om u, en om uw leed, ick my zoo veer verpijnde.Ga naar voetnoot1265
Elektra:
Ghy koomt niet hier, als een van ons namaeghschap zijnde?Ga naar voetnoot1266
Orestes:
'K zou 't zeggen, wist ick dat u dees ten dienste staen.Ga naar voetnoot1267
Elektra:
Zoo doenze. spreeck recht uit. niet een zal u verraên.
Orestes:
Zoo zet die doodbus neêr. ick zal 't u al belyen.Ga naar voetnoot1269
Elektra:
1270[regelnummer]
Neen, by de Goden, neen. laet my hier meê betyen.Ga naar voetnoot1270
| |
[pagina 692]
| |
Orestes:
Gehoorzaem. 't zal u niet berouwen, zoo ghy 't doet.
Elektra:
Ick bidde, ontneemme niet dit allerwaerdste goed.
Orestes:
Legh af, ick ly het niet.Ga naar voetnoot1273
Elektra:
Wee my, om deze gaeve.
Orest, misgunt men my, dat ick uw asch begraeve?
Orestes:
1275[regelnummer]
Spreeck anders, want ghy zucht, en jammert zonder reên.
Elektra:
Is 't onrecht, dat ick noch mijn' dooden Broêr beweên?
Orestes:
Ghy spreeckt van hem niet recht, maer ongerijmt, en snoode.Ga naar voetnoot1277
Elektra:
Was ick dan zoo onwaerd voor dezen by dien doode?Ga naar voetnoot1278
Orestes:
Geensins onwaerd, maer dit gaet u in 't minst niet aen.Ga naar voetnoot1279
Elektra:
1280[regelnummer]
Dat ick Orestes draegh, en 't lichaem dus vergaen?Ga naar voetnoot1280
Orestes:
Dit is Orestes niet, maer 't word zoo voorgegeven.
Elektra:
Waer is dan 't graf van dien ellendigen gebleven?Ga naar voetnoot1282
Orestes:
'T is nergens, want die leeft hoeft geen begraefenis.
Elektra:
Wat zeghtghe, jongeling?
Orestes:
Ick zegh gelijck het is.
Elektra:
1285[regelnummer]
Hoe? leeft die man dan noch?
Orestes:
Indienghe my ziet leven.
| |
[pagina 693]
| |
Elektra:
Zijt ghy 't?
Orestes:
Bezie dien ring van Vader overbleven,
En leer of't waerheid zy, of valsch.Ga naar voetnoot1287
Elektra:
O blijdste dagh!
Orestes:
Mijn allerliefste, ick ben 't, zoo 'k waerheid spreecken magh.
Elektra:
O stem! heb ick u hier?
Orestes:
Nu luister naer geen maeren.Ga naar voetnoot1289
Elektra:
1290[regelnummer]
Heb ick u by de hand?Ga naar voetnoot1290
Orestes:
Ick wensch dat ghy veel jaeren
My hebben mooght als nu.
Elektra:
O ghy bemind geslacht,
Poortressen, dit 's Orest, zoo langen tijd verwacht,Ga naar voetnoot1292
Die dood geheeten werd, en levende is verscheenen.
Rey:
Ick zie 't, mijn kind, en moet met u van blyschap weenen.
Elektra:
1295[regelnummer]
O kind, o spruit, my oit zoo waerd,Ga naar voetnoot1295
Als oit een moeder heb gebaert,
Nu zijtghe weergekomen.
Nu vondghe, dieghe zoud.Ga naar voetnoot1298
Nu keertghe, en hebt vernomen,
1300[regelnummer]
En ziet haer, dieghe woud.Ga naar voetnoot1300
Orestes:
Wy zijn by een, maer wacht al stille.
Elektra:
Wat is 'er?
Orestes:
Zwijgh, om beters wille,
Zoo zal uw stem ons niet verraên.
Elektra:
Maer by die eerbaere Diaen,
| |
[pagina 694]
| |
1305[regelnummer]
Ick zal niet suffen, noch verflouwen,Ga naar voetnoot1305
Voor zulck een menighte van vrouwen,
Die binnen strecken moeders stoet.Ga naar voetnoot1306-07
Orestes:
Zie toe. in vrouwen is oock moed,
Gelijck d'ervaerenheid u leerde zoo waerachtich.
Elektra:
1310[regelnummer]
Helaes! ghy maecktme noch 't bekende stuck indachtigh,Ga naar voetnoot1310
Dat altijd brockt en wrockt, en geen verzoening lijd.Ga naar voetnoot1311
Orestes:
Ick weet het wel, maer als de tijd
Voorhanden is, denck dan om 't wreecken.Ga naar voetnoot1313
Elektra:
'T is altijd tijd van dit te spreecken.
1315[regelnummer]
'T komt altijd wel te pas met my.Ga naar voetnoot1315
Nu staetme naulix 't spreecken vry.Ga naar voetnoot1316
Orestes:
Dat zegh ick oock, dies wil dit spaeren.Ga naar voetnoot1317
Elektra:
Wat zal ick doen dan rechtevoort?Ga naar voetnoot1318
Orestes:
'T is nu geen tijd van uit te vaerenGa naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Met veele woorden, dat men 't hoort.
Elektra:
Van wien word dit niet wel genomen,Ga naar voetnoot1321
Dat ick, dewijlghe zijt gekomen,
In ste van spreecken, stille zwijgh,
Nu ick u buiten hope krijgh?Ga naar voetnoot1324
Orestes:
1325[regelnummer]
Ick quam, toen my de Goden dreven,Ga naar voetnoot1325
Dat ickme zou naer huis begeven.
| |
[pagina 695]
| |
Elektra:
Och och! waer laet ick mijn geneught?Ga naar voetnoot1327
Dit strecktme noch tot grooter vreughd,
Dat u de Goden herwaert braghten.
1330[regelnummer]
'K zal dit voor een orakel achten.
Orestes:
Betoom uw vreughd zoo onverhoopt,
En 't hart dat hier van overloopt.
Ick vrees uw vreughd zal ons bezwaeren.Ga naar voetnoot1333
Elektra:
Och Broeder, na zoo veele jaeren,
1335[regelnummer]
Verschijntghe op dees gewenschte steê,
Daer ghyme ziet vol hartewee,
Bedruckt, en smelten in mijn traenen.
Orestes:
Wat wiltghe my hier meê vermaenen?Ga naar voetnoot1338
Elektra:
Ghy zultme niet berooven van
1340[regelnummer]
Dees vreughd, die 't hart niet vatten kan,
Nu my uw aenschijn magh gebeuren.Ga naar voetnoot1341
Orestes:
'K zou my hierom op andren steuren.Ga naar voetnoot1342
Elektra:
Zijt ghy te vrede?
Orestes:
Zou ick niet?
Elektra:
Vriendinnen, 'k heb in mijn verdriet
1345[regelnummer]
Een onverwachte stem vernomen.
Ick was alreede stom van schroomen,Ga naar voetnoot1346
En nu een wijl zoo veer gebroght,
Dat ick 't geschrey niet draegen moght:
Nu houde ick u, o mijn behoeder.Ga naar voetnoot1346-49Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Nu hebtghe my, o liefste Broeder,
| |
[pagina 696]
| |
Getoont uw troostlijck aengezicht,
Uw aenschijn, my zoo lief als 't licht;
'T welck ick in zwaeren druck gezeten
Noch eenigh hartzeer zou vergeten.Ga naar voetnoot1354
Orestes:
1355[regelnummer]
Laet vaeren al het geen u voordeel geeft noch my,
Of ghy het weet of niet. wat Moeders schelmery
Belangt, ick weet het wel, hoe zy zich heb gedraegen,Ga naar voetnoot1357
En hoe AEgisth zoo dol ons erfgoed door kan jaegen,Ga naar voetnoot1358
Dat weghsmijt, of te kost aen ydle dingen leit.
1360[regelnummer]
Terwijlghe dit vertelt verloopt gelegenheid
En tijd; dies zeghme, 't geen men noodigh moet bezorgen:Ga naar voetnoot1361
Waer wy opdonderende, of heimelijck verborgen,Ga naar voetnoot1362
Dees blyde vyanden best dempen op het pad,Ga naar voetnoot1363
Waer langs men hen verwacht. vooral draegh zorge, dat
1365[regelnummer]
Ons Moeder niet bemercke uit bly gelaet noch reden,
Wanneerwe te gelijck, en beide binnen treden:
Maer huil, om 't loos gerucht, dat u ter neder ruckt.
Het word eerst lachens tijd, als d'aenslagh ons geluckt.
Elektra:
Mijn Broeder, 't zal geschiên, gelijckge hebt besloten:
1370[regelnummer]
Want ick heb deze vreughd van u alleen genoten,
En niet my zelf gemaeckt, en wou geensins om veelGa naar voetnoot1371
Yet doen, 't geen strecken moght tot Broeders achterdeel;Ga naar voetnoot1372
Noch tegenwoordigh heil in 't allerminste yet achten.
Ghy weet wel, en verstaet, wat onsliên staet te wachten,
1375[regelnummer]
En hebt gehoort, hoe nu AEgisth naer buiten is,
En Moeder binnen 't hof; en hou dit voor gewis,
Dat zy uit mijne vreughd het allerminst zal weeten;
Want 't hart van binnen is van ouds op haer gebeten.
Wanneer ick u aenschouw, dan zullen stadigh aen
1380[regelnummer]
Bedruckte traenen my van vreughd in d'oogen staen;Ga naar voetnoot1380
Want hoe waer 't mogelijck, dat wy niet schreien zouden,
Die op een' zelven wegh u dood zien, en behouden;Ga naar voetnoot1382
Het welck zoo zeldzaem is, dat of men schoon vernamGa naar voetnoot1383
| |
[pagina 697]
| |
Hoe Vader levendig weêr uit den grave quam;Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
'K zou niet gelooven dit een spoockery te wezen,Ga naar voetnoot1385
Maer dat hy in der daed waerachtigh waer verrezen.
Dewylghe dezen wegh dan ingeslagen zijt,Ga naar voetnoot1387
Zoo doe al 't geenghe wilt; want ick had nu ter tijd
Alleen en onverzelt twee stucken voorgenomen;Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
My braef te redden, of met glori om te komen.Ga naar voetnoot1390
Orestes:
Zwijgh stil, zwijgh stil. ick hoor een uit den huize gaen.
Elektra:
Koomt binnen, gasten, koomt, nadienghe hebt gelaên,Ga naar voetnoot1392
Het geen men noo nochtans een plaets vergunt hier binnen.Ga naar voetnoot1393
Leermeester:
Ghy zotten, zijtghe bey berooft van brein en zinnen,
1395[regelnummer]
Noch draeghtghe zorgh voor 't lijf, mits u 'tverstand ontbreeckt,Ga naar voetnoot1395
Dat ghy niet riecken kunt in wat gevaer men steeckt?
Wat rampen om ons staen? indien ick deze deuren
Niet gaeuw bewaeckte, uw raed, en raedslagh waer te veurenGa naar voetnoot1398
Ontdeckt, eer ghy uw' voet daer binnen had gezet.
1400[regelnummer]
Nu is dit ongeval door mijne zorgh belet.Ga naar voetnoot1400
Ga in. zwijgh stil. 't is tijd uw vreughd den mond te snoeren.
Dit stuck lijd geen vertreck. de lof leit in 't volvoeren.Ga naar voetnoot1402
Orestes:
Wel zeghme dan, hoe is 't in 't hof, en daer ontrent?
Leermeester:
Het is'er zoo gestelt, dat niet een mensch u kent.
Orestes:
1405[regelnummer]
Broght ghy hen tyding, hoe ick raeckte om lijf, en leven?Ga naar voetnoot1405
Leermeester:
Men rekent u voor dood. ghy word al dood geschreven.Ga naar voetnoot1406
Orestes:
Gedyt hen dat tot vreughd? wat zeggenze toch al?Ga naar voetnoot1407
Leermeester:
Dit dient eerst uitgevoert, eer ick 't u zeggen zal.Ga naar voetnoot1408
| |
[pagina 698]
| |
Zoo 't noch staet, is'er niets dien grooten aenslagh tegen.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Het staet 'er wel, oock daer 't niet wel meê is gelegen.Ga naar voetnoot1410
Elektra:
Wie is dit? by Jupijn, ay zeghme, zoo 't u lust.
Orestes:
Wel kentghe dezen niet?Ga naar voetnoot1412
Elektra:
Niet dat my is bewust.
Orestes:
Wel weetghe niet, wiens trouw ick eertijds werd bevolen?Ga naar voetnoot1413
Elektra:
Wat zeghtghe daer? wat man?
Orestes:
Die my weleer gestolenGa naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Naer Phocis heeft gevoert, door Zusters kloeck beleid.
Elektra:
Dien ick getrouw bevond, en tot mijn' dienst bereid,
Toen 't op een weiflen ging, wanneerze Vader moorden?Ga naar voetnoot1417
Orestes:
Dat is die man. verra my niet met veele woorden.Ga naar voetnoot1418
Elektra:
O langgewenschte dagh!
1420[regelnummer]
O eenige behoeder
Van Vaders huis, ach ach!
Hoe zijtghe met mijn' Broeder
Gekomen, hier ter steê?
Zijt ghy 't, die hem bewaerde,Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
En my, in 't hartewee
En leed, dat ons bezwaerde?
O allerliefste hand!
O allerwaerdste voeten!
Hoe waertghe in dezen stand,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Wanneerghe my quaemt groeten
Zoo vreemd, zoo onbekent?
Waerom moght ick niet weeten,
Wat lot u herwaert zend?
Ghy deedme doodzweet zweeten,
| |
[pagina 699]
| |
1435[regelnummer]
Door deze droeve maer;
Nochtans quaemt ghy my nader,Ga naar voetnoot1436
Tot redding van 't gevaer.Ga naar voetnoot1437
Ick groet u, als mijn' vader,
Ick zie mijn Vaders geest.
1440[regelnummer]
Ghy waert, nu ick 't verzinne,Ga naar voetnoot1440
Die, wien ick heden meest
Vervloeckte, en nu beminne.Ga naar voetnoot1442
Leermeester:
Hou op, ick ben vernoeght. Elektra, zwijgh, en staeck
Dees reen; daer is noch tijds genoegh, om van die zaeck
1445[regelnummer]
Te spreecken. ghyliên die te zaemen zijt gespannen,
'T is tijd, om werck te spoen, terwijl nu geene mannenGa naar voetnoot1446
Daer binnen in het hof by Klytemnestra staen.
Indienghe dit vertraeght, zoo zultghe moeten slaen,Ga naar voetnoot1448
En vechten tegens haer, en die wat meer vermogen.
Orestes:
1450[regelnummer]
Mijn Pylades, dit stuck dient langer niet vertogen.Ga naar voetnoot1450
Ga binnen, en aenbid de Goôn, die Vaders zaelGa naar voetnoot1451
Bewoonen, zooals zy bewoonen dit poortael.Ga naar voetnoot1452
Elektra:
O vorst Apollo, weest genadigh
Dien jongeling, en hen, en my,
1455[regelnummer]
Die naer gelegenheid gestadighGa naar voetnoot1455
Met zidderende handen dyGa naar voetnoot1456
Vereerde. Apollo, schrick der dieren,
Ick eisch, zoo hartelijck ick magh,Ga naar voetnoot1458
Val neêr, en koom uw Godheid vieren,
1460[regelnummer]
En bid, begunstigh dezen slagh,
En raedslagh. toon, hoe ghy van boven
Noch straft de schelmery der hoven.
Rey:
Ay zie, hoe Mars naer binnen schiet,Ga naar voetnoot1463
Terwyl zijn bloed van tweedraght zied.Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Alree zijn d'onontvlughtbre blaffers,Ga naar voetnoot1465
| |
[pagina 700]
| |
Der booze schellemstucken straffers,
Naer binnen toe, zoo dat mijn schroom
Niet meer zal hangen aen dien droom.Ga naar voetnoot1467-68
Des dooden helper gaet daer heenen,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Op zijn bedriegelijcke beenen,Ga naar voetnoot1470
En met zijn punt noch versch besmet,Ga naar voetnoot1471
Naer Vaders rijcken troon, en bed:
Maer Majas zoon, de schalcke bode,Ga naar voetnoot1473
Verberght die wraecke van den doode,
1475[regelnummer]
Tot dat de boosheid stort ter neêr.
Hier geld, hier geld geen samlen meer.
Elektra:
O waerde vrouwen, toeft. laet niemant zich verroeren.
De mannen sullen strax dien aenslagh uit gaen voeren.Ga naar voetnoot1478
Rey:
Hoe zoo? wat doenze nu?
Elektra:
Dees ciert voor 't graf een' pot,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
En deze staen'er by.Ga naar voetnoot1480
Rey:
Ghy waeckt voor deur en slot.
Elektra:
Op dat AEgisthus ons niet onverhoeds koom vinden.
Klytemnestra:
Och och! de huizen zijn gansch leegh van trouwe vrinden,
En vol van vyanden.
Elektra:
Vriendinnen, hoortghe niet?
Dat 's een, die binnen roept.
Rey:
My dunck ick hoor daer yet,Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Dat onverdraeghlijck is te hooren.
Ick schrick. Wat koomt ons hier ter ooren!Ga naar voetnoot1486
| |
[pagina 701]
| |
Klytemnestra:
O my ellendigh mensch! AEgisth, waer zijtghe nu?
Elektra:
Daer roeptze weêr.Ga naar voetnoot1487
Klytemnestra:
O Zoon, o Zoon, erbarrem u.
Erbarm u over my. Erbarm u over Moeder.
Elektra:
1490[regelnummer]
Maer ghy erbarmde u niet om Vader, noch om Broeder,Ga naar voetnoot1490
Die van hem was geteelt.Ga naar voetnoot1491
Rey:
O stad! o afkomst, ach!
Hoe schend, en hoe verdelght u 't noodlot dezen dagh?
Klytemnestra:
Wee mijn quetzuur! o lagen!Ga naar voetnoot1493
Elektra:
Verdubbel deze slagen.
Klytemnestra:
1495[regelnummer]
Wee anderwerf! wee my!
Elektra:
Het ga AEgisth, als dy.
Rey:
'T zal gaen, gelijckghe wenscht. de dooden leven weder;Ga naar voetnoot1497
Want dien de moord nu lang geworpen heeft ter neder,
Die neemen wederwraeck, met een versteurt gemoed,
1500[regelnummer]
Van hen, die oorzaeck zijn van al 't vergoten bloed.
Elektra:
Zy zijn nu by der hand, en hunne handen leken
Van 't bloed, door Mars gestort; en naulix kan ick spreecken,Ga naar voetnoot1500-1502
Orestes, hoe het is.
Orestes:
'T gaet binnen noch al wel.
Zoo 't recht is 't geen ick uit Apolloos antwoord spel.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Z'is dood. zijt onbevreest. ghy zult voortaen geen tydenGa naar voetnoot1505
Beleven, datghe leed van Moeder hoeft te lijden.
| |
[pagina 702]
| |
Rey:
Houd op. ick zie AEgisth. hy koomt, en is hier by.
Elektra:
O zoon, ga wegh, ga wegh. ziet ghy dien man? dat 's hy.Ga naar voetnoot1508
Ghy hebt hem in uw maght. hy koomt verheughd van buiten.
Rey:
1510[regelnummer]
Gaet naer de binnendeur, op datghe mooght besluitenGa naar voetnoot1510
Het geen noch ovrigh zy.Ga naar voetnoot1511
Orestes:
Vertrouw ons deze zaeck.
Wy zullen, 't geenghe denckt, voltrecken deze wraeck.
Elektra:
Zoo haest u.
Orestes:
Ick ga heen.
Elektra:
Ick zal het voort bewaeren.Ga naar voetnoot1513
Rey:
'T zal goed zijn, dat men hem inluister deze maeren,Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Zijn' ooren aengenaem, en 't geen betreft zijn' staet.Ga naar voetnoot1515
AEgisth:
Wie van u weet van 't volck, daer dit gerucht af gaet,Ga naar voetnoot1516
Waer deze gasten zijn van Phocis, deze boden,
Die tyding brengen van Orestes, onzen dooden,
Die rabreuck, zoo men zeit, nu korts in 't renperck leed?Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Ghy korts hardneckigh dier, geef my hier op bescheed;Ga naar voetnoot1520
Dewyl dees dingen u, veel meer als yemant, smarten.Ga naar voetnoot1521
Ghy kunt het zeggen, want dit gaet u meest ter harten.Ga naar voetnoot1522
Elektra:
Ick weet het wel. zou my dit wezen onbekent?
Zou ick niet weeten, hoe mijn Broeder omgerent,
1525[regelnummer]
In 't renperck raeckte om hals?
AEgisth:
Waer zijn die vreemdelingen?
Elektra:
Hier binnen, daerze hen met groote vreugd ontfingen.
| |
[pagina 703]
| |
Aegisth:
En zeidenze, dat hy gestorven was alree?
Elektra:
Zy zeiden 't niet alleen, maer toonden 't lichaem meê.
Aegisth:
Wel is dit by der hand, dat wy 't aenschouwen mogen?Ga naar voetnoot1529
Elektra:
1530[regelnummer]
Dit deerlijck schouwspel kuntghe zien met bey uw oogen.
Aegisth:
Ghy boodschapt my veel vreughd, en zijt dit ongewoon.
Elektra:
Verheugh u, zooghe vreughd kunt scheppen uit dien doôn.
Aegisth:
'K gebiede dat men zwijgh, en deze deuren open,
Op dat Argivers, en Myceners, die noch hopen
1535[regelnummer]
Op zulck een' ydlen troost, aenziende Orestes lijck,
Zich buigen voor mijn' staf, en onder 't juck van 't Rijck;
En merckende, dat hier niet tegens staet te vechten,Ga naar voetnoot1537
Zich laeten, bang voor straf, van my voortaen berechten.Ga naar voetnoot1538
Elektra:
Ick schickme naer den tijd, die leertme meer verstaen,
1540[regelnummer]
Naer wijzer luistren, en hen aen de hand te gaen.Ga naar voetnoot1540
Aegisth:
Jupijn, wat zie ick hier! dit kan geen nijd ontstygen.Ga naar voetnoot1541
Maer is dit haetelijck, 'k heb liever dat te zwijgen.Ga naar voetnoot1542
Neem strax het deckkleed af, dat in den wege leit,Ga naar voetnoot1543
Op dat mijn neef van my voor 't lest noch werd beschreit.Ga naar voetnoot1544
Orestes:
1545[regelnummer]
Neem zelf het deckkleed af, dit zal u beter voegen,
Die lust hebt dit te zien, om d'uwe te vernoegen,
Met deze maer.Ga naar voetnoot1546-47
Aegisth:
Ghy spreeckt zeer wel. 'k gevoel als ghy.
| |
[pagina 704]
| |
Is Klytemnestra t'huis, men roep haer hier voor my.
Orestes:
Zy is heel dicht by u, zie nergens elders heenen.Ga naar voetnoot1549
Aegisth:
1550[regelnummer]
Wee my! wat zie ick hier!
Aegisth:
Ellendige, ick ben vast,
En midden in hun net. Wie heeftme dus verrast?
Orestes:
Strax wistghe niet, dat ghy al levend spraeckt met dooden.Ga naar voetnoot1553
Aegisth:
Och dat's Orestes stem. ick spreeck met dien gevloden.
Orestes:
1555[regelnummer]
Hoe wis ghy spellen kost van ouds, noch miste u dat.Ga naar voetnoot1555
Aegisth:
Helaes! wy zijn om hals. helaes! wy zijn gevat.Ga naar voetnoot1556
Laet ons ten minste noch yet zeggen watwe kunnen.
Elektra:
Neen Broeder, by de Goôn, ghy zult hem niet vergunnen,
Dat hy yet wyders spreeck, noch tijd met woorden reck.Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Ick kan niet zien, dat dit tot eenigh voordeel streck,
Dat zulck een veege noch zijn hope langer voede;Ga naar voetnoot1561
Maer dood hem in der yl, en, warrem van den bloede,
Begraef hem buiten 't Rijck, gelijck het billijck is;
Op datme dit verlos van alle droefenis,
1565[regelnummer]
En mijn geleên verdriet.
Orestes:
Nu haast u, tre naer binnen.
Het geld uw' hals. hier is met woorden niet te winnen.Ga naar voetnoot1566
Aegisth:
Maer waerom rucktghe my hier in, uit elx gezicht?
Hoe dus? is 't werreck goed, wat maeckt u schuw van 't licht?
Waerom berooftghe my niet openbaer van 't leven?
Orestes:
1570[regelnummer]
Gebie niet. ga, daer ghy mijn' Vader eerst deed sneven,Ga naar voetnoot1570
| |
[pagina 705]
| |
Dat ghy daer mede sterft.
Aegisth:
Moet ick dees zaelen zien,
En wat van Pelops oit gebeurde, en zal geschiên?Ga naar voetnoot1571-72
Orestes:
Ga voort. ick spel u niets of 't zal zich openbaeren.Ga naar voetnoot1573
Aegisth:
Wat roemtghe? uw Vader was in 't spellen onervaeren.Ga naar voetnoot1574
Orestes:
1575[regelnummer]
Ghy smijt veel uit, en doet terwyle niets. ga voort.Ga naar voetnoot1575
Aegisth:
Nu leyme.
Orestes:
Ga zelf voor. ga voor, door deze poort.
Aegisth:
Op dat ick u niet zou ontvlieden noch ontvlughten.
Orestes:
Op datghe niet en sterft met blyschap, en genughten,Ga naar voetnoot1578
Zal ick dees bitterheid vermeerdren: want het past,
1580[regelnummer]
Dat een gerechte straf geweldenaers verrast,
Die tegens 't heiligh Recht vermeetlijck zich verzetten,
Op dat de boosheid niet meer menschen zou besmetten.
Rey:
O Atreus afkomst, hoe bezwaerlijck zijtghe in 't endGa naar voetnoot1583
Geworstelt, en geraeckt door allerleye ellend,
1585[regelnummer]
En uitgestaen verdriet tot deze vryheids zegen,
Een vryheid op die wijs geluckighlijck verkregen.Ga naar voetnoot1586
EINDE. |
|