De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 520]
| |
[Voorwerk]Den heere Hvigh de Groot,
| |
[pagina 521]
| |
23 streelt d'Amsterlanders en zijn geboortestad, in Velzens treurspel, met 24 de voorspelling van de Vecht; en de Baethouwers met zijnen Baeto, derGa naar voetnoot24 25 Katten vorst, waer van de Baethouwers, nu Hollanders genoemt, hunnen 26 oirsprong rekenen: en onder de Griecksche tooneeldichters hangen 27 Sofokles, Euripides en AEschylus doorgaens om Ilium, en wat daer aenGa naar voetnoot27 28 vast is, gelijck wolcken om het geberghte, en bouwen hunne bloedige 29 tooneelen te Thebe, t' Argos, en elders, en smelten tot traenen van droef- 30 heid, of raecken aen 't hollen van dolligheid, en ydele inbeeldingen:Ga naar voetnoot30
Eumenidum veluti demens videt agmina Pentheus,
Et solem geminum, & duplices se ostendere Thebas:
Aut Agamemnonius scenis agitatus Orestes,
Armatam facibus matrem, & serpentibus atris,
35[regelnummer]
Cum fugit, ultricesque sedent in limine dirae.
Gelijck het Pentheus docht, wanneer zijn brein aen 't glijen
Geraeckte, dat hy zag ontelbre Razerijen,
Twee Thebens in de lucht, twee zonnen klaer van strael:
Of Agamemnons zoon Orestes, t'elckemael
40[regelnummer]
Op 't hoogh tooneel gejaeght, terwijl met schrick bevangen
Hy vlood voor 's moeders geest, verzien met zwarte slangen
En tortzen, daer de Wraeck den drempel dicht bezet.
43 Het en is oock de reden niet ongelijck, dat onze eige zaecken ons meerGa naar voetnoot43 44 ter harten gaen, dan die van vreemden en uitheemschen. Beneffens dit 45 inzicht prickelde ons hier toe de genegentheid, om eens (waer het moge- 46 lijck) den schoonen brand van Troje t' Amsterdam, in het gezicht zijner 47 ingezetenen, te stichten, na het voorbeeld des goddelijcken Mantuaens,Ga naar voetnoot47 48 die een vier ontstack, dat geuriger en heerlijcker blaeckt dan de hemel- 49 sche vlam, die den fenix verteert; gelijck hy d'eenige fenix is, in wiensGa naar voetnoot49 50 schaduwe het ons lust (zijn wy des waerdigh) laegh by der aerde te zweven: 51 en uit wiens assche, eens om de honderd jaeren, een fenix te voorschijn 52 koomt, dien ick nu met den vinger niet en hoef te wijzen, nadien deGa naar voetnoot52 53 glans van zijn pennen alle de wereld in d'oogen schittert. Wy bouwden 54 dit treurspel op de gedachtenis, ons by de schrijvers en de faem daer vanGa naar voetnoot54 55 nagelaeten; en stoffeerden en bekleedden de zaeck na de wetten, regelenGa naar voetnoot55 56 en vrijheid der poëzije; oock na de tooneelwetten, waer tegens wyGa naar voetnoot56 57 wetende niet en misdeden, 't en waer misschien in talrijckheid van per- 58 sonagien, dat wy qualijck konden vermijden, zonder het werck zijnen 59 eisch te weigeren. Of eenige Amsterdammers moghten walgen van denGa naar voetnoot59 | |
[pagina 522]
| |
60 zwaeren val hunner muuren, en 't verstroien der voorouderen te hooren; 61 zoo word die bittere nasmaeck verzoet, door Rafaëls voorspelling van 62 de heerlijcke verrijssenisse der verdelgde vesten en verstroielingen; dat 63 wy nu op 't allergeluckighste beleven, onder de wijze regeering der tegen- 64 woordige burgemeesteren, die het gemeen beste boven hun eigen be- 65 hartigen, en geenen oorloogh prijzen, dan die om vreede gevoert word. 66 Ick vermat my verwaendelijck dit uwe Exc. op te draegen, en dat te 67 vrijpostiger, overmits uwe Exc. van den treurigen tooneelstijl, die deGa naar voetnoot67 68 hooghdraevenste, onder allerley slagh van schrijven de kroon spant, niet 69 afkeerigh en schijnt; gelijck blijckt by den gekruisten Christus, eertijdsGa naar voetnoot69-vlgg. 70 in vrijheid, zedert by de Thebaensche dochter in gevangenis, en onlangs 71 by den degelijcken Iosef in ballingschap geteelt, en van ons, zoo wy best 72 konden, op het Nederduitsche tooneel gebragt, tot stichtelijck vermaeck 73 dezer loflijcke burgerije, en van alle eerlijcke lieden. Wy vertrouwen datGa naar voetnoot73 74 dit uwe Exc. te min zal mishaegen, aengezien hier, onder de oudste en 75 treffelijxste edelen en bondgenooten, niet oneerlijck in 't harnas sneuveltGa naar voetnoot75 76 de ridder Heemskerck, een adelijcke en manhaftige ranck, uit dat bloed, 77 waer van uwe Exc. zijn braeve afkomst telt. Ick offer dan uwe Exc. inGa naar voetnoot77 78 zijne ballingschap mijnen Gijsbreght van Aemstel, den godvruchtigen 79 en dapperen balling. Omhels hem uit medoogen, die eer medoogen dan 80 gramschap waerdigh is, en leef lang ter eere van uw Vaderland.
81 t'Amsterdam CIƆ IƆ CXXXVII. 82 den XVIen van Wijnmaend.
83 uwe E. ootmoedige dienaer
84 Ioost van den Vondel. | |
[pagina 523]
| |
Voorspel van Gysbreght van Aemstel, aen Schout, Burghemeesters, Schepens, en Raed van Amsterdam.aant.De trotze Schouwburgh heft zijn spitze kap
Nu op, en gaet de starren naderen,
En wellekoomt met dartel handgeklapGa naar voetnoot3
Al 't Raedhuis, en ons wijze Vaderen.
5[regelnummer]
Het heiligh Raedhuis wijd den Schouwburgh in,Ga naar voetnoot5
En wacht met zijn aendachtighe ooren,
Soo vierigh, als Karthagoos koningin,Ga naar voetnoot7
Belust het droef verslagh te hooren,
Hoe Ilium van Argos werd verplet,
10[regelnummer]
En door de torts in d'assche raeckte:
Dat zoeter dan al 't Afrikaensch bancketGa naar voetnoot11
De tong, haer leckre zinnen smaeckte.Ga naar voetnoot12
Het nieuw tooneel drie eeuwen springt te rugh,
Om Aemstels vesten te verstooren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En bouwt de wreedheid eene breede brugh.Ga naar voetnoot15
't Aeloude Troje word herboren,
En gaet te gronde in 't gloeiende Amsterdam.
Ons Amstel zal een Xanthus strecken,Ga naar voetnoot18
Geverwt van bloed: de Kermerlandsche vlam,
20[regelnummer]
Als 't Griexsche vier, de daecken lecken.
't Bestormt stadhuis dat zweemt na Priams hof.
Hoe kort kan 's werelds pracht verandren.Ga naar voetnoot22
Hoe stuiftze wech voor wind in roock en stof.
| |
[pagina 524]
| |
Kristijnen strecken hier Kassandren,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
By 't hair gesleurt. De bisschop Gozewijn
Besprenckelt als Priaem d'autaeren:
Daer Pyrrhus woed en moord, in Haemstees schijn,Ga naar voetnoot27
En geen Klaeris noch griize hairen
Verschoont. de helsche en goddeloose VriesGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Geen snoode Vlysses wijckt in boosheyd.
Noit leê Heleen door 't schaecken dit verlies,
Dat door des schenners trouweloosheid
Vrouw Machtelt deê. De schalcke VossemeerGa naar voetnoot33
Bootst Sinons aerd na in 't stoffeeren.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Het zwanger paerd van Troje baert 'er weer
De krijghslien, die de kans doen keeren.
Heer Gijsbreght draeght zich als Anchises zoon,Ga naar voetnoot37
En word door tegenspoed niet slapper:
Zijn deughden staen in top voor elck ten toon,
40[regelnummer]
Niet min godvruchtelijck als dapper.
Proost Willem stort in 't priesterlijck gewaed,
Als Panthus, Phebus priester, neder.
Vrouw Badeloch, die op Kreüze slaet,Ga naar voetnoot43
Verbeeld ons, hoe getrouw en teder
45[regelnummer]
Oprechte liefde in rampen is belaenGa naar voetnoot45
Met haer beminde wedergade.
In Veenerick herleeft de kleene Askaen,
Waermeê de held op Gods genade
Zich scheep begeeft, en op een beter wacht:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat wy ter goeder uur beleven,
Nu Amsterdam en 't Aemstelers gheslacht
Zijn kroon ten hemel heeft geheven.
Zoo eens de vreê ons scheeprijck Y bestrael,
En 't oorlooghs onweer rust van ruisschen,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Kiest gans Euroop dees stad tot Amirael:Ga naar voetnoot55
En 'k zie eer lang ons zilvre kruissen
Bezaeit met goud van starren eerst ontdeckt,Ga naar voetnoot57
| |
[pagina 525]
| |
En 't wapen, tot een hemelsch teecken,Ga naar voetnoot58
Om hoogh, van mist noch aerdschen damp bevleckt,
60[regelnummer]
Den zeeheld hart en moed in spreecken,
Daer hy, beducht door 't gieren van de naeld,Ga naar voetnoot61
In d'yszee drijft en dwaelt.Ga naar voetnoot62
| |
[pagina 526]
| |
Op den nieuwen Schouwburgh.
| |
[pagina 527]
| |
Kort Begriip.1 Gysbreght van Aemstel, heer van Aemstelredam en Aemsterland, met 2 meer treffelicke heeren en edelen, om het vangen van graef Floris, die den 3 ouden adel verdruckte, en vrouw Machtelt van Velzen, zijn zusters dochter, 4 schendigh verkrachte, lang in ballingschap omgezworven hebbende, 5 quam, na de dood van 's graeven erfgenaem, weder 't Aemstelredam: 6 maer de graefsgezinden (waeronder Kennemers en Waterlanders de ver- 7 bittersten waren) belegerden hem in zijn stad een rond jaer lang, en om 8 die te vermeesteren, verzierden ten leste eenen aenslagh, en gelietenGa naar voetnootr. 8-9 9 zich ofze aftrocken. Die van de stad vervolghden hen een stuck weeghs, 10 en brogten Vosmeer, den doortrapten spie, uitgemaeckt om d'Aemstel-Ga naar voetnoot10 11 redammers te bedriegen, gevangen. Dezen, van Gijsbreght ondervraeght, 12 werd het leven geschoncken, en belast het rijsschip, genoemt het Zee-Ga naar voetnoot12 13 paerd, (waer in het puick van ridderen en knaepen, en de bloem der 14 krijgslieden met den reus verborgen lagen) te helpen inhaelen. Ter midder- 15 nacht, zijnde Kersnacht, eer de maen op, en terwijl de burgery zonder 16 achterdencken ter kercke in haeren yver opgetrocken was, overweldighdeGa naar voetnoot16 17 de verborge laege de Haerlemer poort, en Vosmeer stichte brand in 'tGa naar voetnoot17 18 rijsschip en door al de stad; waerop Diedrick van Haerlem met zijn kryghs- 19 volck, dat zich heimelijck in 't Katuizers klooster onthiel, en voort WillemGa naar voetnoot19 20 van Egmond met het gantsche leger, 't welck spade in den avond weder 21 keerde, binnen ruckten. Broer Peter, deken van de groote kerck, bragt 22 d'eerste tijding op het huis, zoo mevrouw van Aemstel over haerenGa naar voetnoot22 23 droom en gezicht vast bekommert was; dies de heer van Aemstel, ge-Ga naar voetnoot23 24 volght van de reedste bloedverwanten en bondgenooten na den DamGa naar voetnoot24 25 vloogh, en daer en elders orden zocht te stellen, en kerck en marckt te 26 beschermen, doch al vergeefs: waer van Badeloch bescheid kreegh doorGa naar voetnoot26 27 zijnen broeder Arend. Het raedhuis middelerwijl bestormt en vermeestert 28 zijnde, raeckte Gijsbreght van daer in het Klaerisseklooster, begeerigh 29 om bisschop Gozewijn van Aemstel, zijnen oom, en d'abdis Klaeris van 30 Velzen, zijn nicht, te bergen; het welck zy weigerden. De vianden opGa naar voetnoot30 31 d'abdy aenvallende, dwongen den heer over den binnen-Aemstel te 32 vluchten. Hy aldaer de nieuwe zijde verloren, en d'oude mede in brand 33 ziende, en hoorende de ruitery de Doelebrugh over trecken, weeck na 34 den burgh met eenen hoop vlughtelingen, en verhaelde zijn gemaelin | |
[pagina 528]
| |
35 het overige van zijn wedervaeren; gelijck oock de bode kort daer op 36 hem verslagh dede, hoe het met d'abdije en al de stad voort afgeloopen 37 was. Terstond dedemen van 't slot eenen uitval en werd binnen gedreven, 38 met verlies van Arend van Aemstel, dien de broeder doodlijck gewond 39 boven brogt, daer hy daetelijck den geest gaf. Stracx quam de heer vanGa naar voetnoot39 40 Vooren het huis opeisschen, het welck Gijsbreght hem rustigh afsloegh.Ga naar voetnoot40 41 Maer terwijl hy ijverde om gemaelin en kinders met allen den gevlughten 42 scheep te doen gaen, en voor had zelf het huis te verdedigen, ver- 43 scheen'er Rafael, een der zeven engelen, die hem vermaende zich met 44 allen den zijnen te water en na Pruissen te begeven, en daer een stad, 45 die noch Holland heet, te stichten, en vertrooste den godvruchtigen 46 held, met de voorspelling der toekomende grootheid van Aemstelredam, 47 en 't geluck zijner nakomelingen: en daer op verliet Gijsbreght het slot.
48 Het tooneel is voor en in de stad en op het huis. Gijsbreght van AemstelGa naar voetnoot48 49 doet de voorrede. De Reien bestaen uit Amsterdamsche maeghden,Ga naar voetnoot49 50 edelingen, Klaerissen en burghzaten. het treurspel begint na middaghGa naar voetnoot50 51 ten drie uuren, en eindigt in den morgenstond.Ga naar voetnoot51 | |
[pagina 529]
| |
Spreeckende Personagien.GYSBREGHT VAN AEMSTEL. VVILLEBORD, Vader van 't Kathuizers Klooster. AREND VAN AEMSTEL, Gijsbreghts broeder. VOSMEER, de Spie. REY VAN AMSTERDAMSCHE MAEGHDEN. VVILLEM VAN EGMONT, veldheer. DIEDRICK VAN HAERLEM, maerschalck. HOPLIEDEN. POORTIER VAN 't KLOOSTER. REY VAN EDELINGEN. BADELOCH, vrouw van Aemstel. BROER PETER, deken. BONDTGENOOTEN. REY VAN KLAERISSEN. GOZEWYN VAN AEMSTEL, Bisschop van Vitrecht. KLAERIS VAN VELSEN, abdis. REY VAN BVRGHZATEN. BODE. VLVGHTELINGEN. DE HEER VAN VOOREN met den trompetter. ADELGVND, Gijsbreghts dochter. VEENERICK, Gijsbreghts zoontje. RAFAEL, een der zeven engelen. | |
Stomme.KATVIZER. EGMONDS SOLDAETEN. GYSBREGHT VAN AEMSTELS DIENAERS. WITTE VAN HAEMSTEE, graef Floris onechte zoon. |
|