De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 530]
| |
Gysbreght van Aemstel:
Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lestenGa naar voetnootvs. 1
Erbarremt over my, en mijn benaeuwde vesten,Ga naar voetnoot2
En arme burgery; en op mijn volcx gebed,
En dagelix geschrey, de bange stad ontzet.
5[regelnummer]
De vyand, zonder dat wy uitkomst durfden hopen,
Is, zonder slagh of stoot, van zelf het veld verlopen.Ga naar voetnoot6
Mijn broeder jaeght hem na. zy neemen vast de wijck,Ga naar voetnoot7
En vlughten haestigh langs den Haerelemmer dijck.
Zoo stuift de zee voor wind met haer gedreve golven.
10[regelnummer]
Zoo zaghmen menighmael een kudde wreede wolven,
En felle tigers vlien, voor 't ysselijck geschreeuw
Van aller dieren vorst, den hongerigen leeuw,
Om niet al levendigh en versch te zijn verslondenGa naar voetnoot13
Van hem, die op zijn jaght geen aes en had gevonden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Hoe snel, hoe onverziens is deze kans gedraeit?
Alhier, daer 't leger lagh, is 't veld alsins bezaeitGa naar voetnoot16
Met wapens en geweer, verbaest van 't lijf gereten,Ga naar voetnoot17
Van ingebeelden schrick, en uit der hand gesmeeten,
Om zonder hindernis te vlieden langs den wegh.
20[regelnummer]
Ia op 't verjaeren zelf van 't jaerige beleghGa naar voetnoot20
Word d'afgestrede muur van 't lang belegh ontslaegen.Ga naar voetnoot21
Hoe zal het gansche land van ons verlossing waegen.Ga naar voetnoot22
De Kermerlander had met Waterlander dier
Gezworen duizendwerf, dat hy met zwaerd en vierGa naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Vernielen zou eerlang de menschen en de daecken,
En tot een kerreckhof en asch en puinhoop maecken
Mijn oud mijn wettigh erf, en delven al mijn eerGa naar voetnoot27
In eenen poel, tot wraeck van Floris hunnen heer:
| |
[pagina 531]
| |
Om wiens vervloeckte dood ick lijde zoo onschuldigh,
30[regelnummer]
Als yemant lijden magh, doch draegh mijn kruis geduldigh:Ga naar voetnoot30
Of zoo ick schuldigh ben, en heeft het my gemist,Ga naar voetnoot31
't Is uit onnozelheid, en zonder argh of list.Ga naar voetnoot32
Neef Velzen, lang geterght, van eige wraeck geprickelt,
En Woerden hebben my hier listigh in gewickelt,
35[regelnummer]
En 't schoonste voorgestelt, en eerst de zaeck verbloemt
Met wonderbaeren glimp: maer 'k heb hun wit verdoemt,Ga naar voetnoot36
Zoo dra, als ick verstondt, hoe grof zy zich vergreepen,
Met den gevangen graef op Engeland te scheepen,Ga naar voetnoot38
En sloegh dien voorslagh af, ten beste van 't gemeen,
40[regelnummer]
En ried de ridderschap en al de groote steênGa naar voetnoot40
Te roepen, om den vorst zijn' moedwil te besnoeien,Ga naar voetnoot41
En geen uitheemsche maght noch koningen te moeien,
Noch overzees geweld te haelen in het land;Ga naar voetnoot43
Veel min het hoofd des lands te helpen aen een' kant:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Waer uit een springvloed is van zwaerigheên gesproten,
Die over steden ging en vast gebouwde sloten,
En dorpen zonder end, en menschen zonder tal,
Van allerhande staet, dien 't eeuwigh smarten zal.Ga naar voetnoot48
Noch hiel de wraeck geen' stand, en gaf zich noyt te vrede;Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Al had zy uitgeroit, ten negensten gelede,Ga naar voetnoot50
Wat Velzens stam bestond, of van zijn maeghschap scheen.Ga naar voetnoot51
De nieuwe ridderschap en steden in 't gemeen
Verbonden zich wel streng, met diergezwooren eeden,
Handtasting en geschrift, dat zy bezeeglen deden,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van nu in eeuwigheid, met onverzoenbren haet,
Aen Woerden, Velzens bloed, en Aemstel, dezen smaedGa naar voetnoot56
Te wreecken, en van zoen te reppen noch te roeren.Ga naar voetnoot57
Ons maeghschap zit verdruckt, durf schild noch wapen voeren.Ga naar voetnoot58
En geeft gewilligh schot en lot, om zoo gerustGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Te leven, en de glans des adels blijft gebluscht.Ga naar voetnoot60
Hier holp geen tusschenspraeck van koningen en heeren.
Men wou mijn trouwe stad noch 't onderst boven keeren,
| |
[pagina 532]
| |
Met Burgery met al, wat my is hou en trouw.Ga naar voetnoot63
De hoop was, dat de tijd allengskens slyten zou
65[regelnummer]
De bitterheid des volx, en d'oude wrock versterven:
Waerom ick my getrooste in ballingschap te swerven
Veel jaeren achter een. Of ymmers, doen de zoonGa naar voetnoot67
Van Floris werd gehaelt in aller zielen troon,Ga naar voetnoot68
Verhoopte ick, zonder last van deze burgerije,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Te keeren in 't bezit en d' erref-heerschappije
Van Vecht en Aemstelstroom: dan laes! 't is al om niet.Ga naar voetnoot71
En was 't om my alleen, het was een klein verdriet.
Ick liet my zelf van lidt tot lidt in stucken zaegen,
En nam op my alleen de gruwelixste plaegen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die oit tyran bedacht; was dan de schuld geboet,
En sprackmen daer meê vry mijn al t'onnozel bloed,Ga naar voetnoot76
Mijn lieve gemaelin, en willige onderzaeten.
Ick wou, om hunnent wil alleen, mijn leven laeten,
En springen in een' poel, en stoppen deze wel,Ga naar voetnoot78-79
80[regelnummer]
En dempen met een' sprong de nimmerzatte hel.Ga naar voetnoot80
Dat weet hy, die het al bezichtight uit den hoogen,Ga naar voetnoot81
En wat in duister schuilt, met zijn alzienden oogen,Ga naar voetnoot82
Ontdeckt tot op den grond, en alle harten kent.
Waerom hy oock mijn Recht gehandhaeft heeft in 't end,
85[regelnummer]
En met den zegekrans my heerlijck begenadight,
En tegens al de maght der vyanden verdaedight;
Die licht slaen in den wind van ouds genote deughd,Ga naar voetnoot87
Waer aen wy volck en vorst verplichten van ons jeughdGa naar voetnoot88
Zoo yvrigh, zonder oit van trouwe te veranderen.
90[regelnummer]
Mijn vader heeft gestreckt een hoofd van Waterlanderen
En Kennemers in 't veld, en met geweld alom
(Hoewel door nood geparst) vervolght den adeldom,
En aller vyandschap op zijnen hals geladen.
De koning Willem zou getuigen van zijn daeden,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Indien hy eenmael moght verrijzen uit het graf.
| |
[pagina 533]
| |
Ick zelf heb Floris trouw gehandhaeft by zijn' staf,Ga naar voetnoot96
Zoo lang hy zat vervooght, en niet een woord kon spreecken.Ga naar voetnoot97
'kHeb hem zijn vaders dood rechtvaerdigh helpen wreecken:
Het koningklijck gebeent ontdeckt, den Vries getemt,
100[regelnummer]
En, als geheimen raed, in al zijn heil gestemt:Ga naar voetnoot100
Met Brero voor de vuist het Vlaemsche heir geslaegen,Ga naar voetnoot101
En in Kazant met kracht den standerd weghgedraegen;
Doen Guido nijdigh was, dat Floris, al t'uitheemsch
Gezint, zijn' erfgenaem wou huwen aen den Teems,Ga naar voetnoot103-104
105[regelnummer]
En Vlaendren Walchren zocht te trappen met zijn rotten.Ga naar voetnoot105
Oock voer ick over zee, om hem de kroon der Schotten
Te zetten op het hoofd, hoewel het anders viel.Ga naar voetnoot107
Ick stond den graef en 't volck ten dienst met lijf en ziel,
En noch verzaemeltmen in 't harnas zoo veel troepen,
110[regelnummer]
Die over Amsterdam en Aemstel wraecke roepen,
En brullen nacht en dagh, en zien niet, hoe de vlam
Van dezen fellen brand haer' eersten oirsprong nam
Uit Floris geile borst, en 't schandelijck omhelzen,
En schennen van mijn nicht, die schoone bloem van Velzen;
115[regelnummer]
'tVerongelijcken van den adel, in zijn Recht,
Bezworen met zijn' mond. verblinde menschen, zeght,
Indien geen wrock en wraeck uw oogen en verblinden,Ga naar voetnoot117
Zoud ghy niet stofs genoegh tot Aemstels onschuld vinden?Ga naar voetnoot118
Hoe zochtmen hem van ouds te maecken tot een' slaef?
120[regelnummer]
Wat leed hy niet al leeds van Bisschop en van graef?
Men wou zijn loflijck bloed in 't bisdom niet gedoogen.Ga naar voetnoot121
d'Artsbisschop aen den Rijn kon met zijn nijdige oogenGa naar voetnoot122
Niet aenzien ons geluck, gaf Gozewijn de schop,Ga naar voetnoot123
En zette zijnen neef den hoogen myter op.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Wy streden om den staf, tot datze my en Woerden,Ga naar voetnoot125
Aen weerzy van zijn paerd, tot een triomfe voerden
In Vitrecht, met veel smaeds, van yeder aengehoort.
Men heeft my 't Vrelandsch slot ontweldight, hem Montfoort.Ga naar voetnoot128
'k Beken het slot was my met voorwaerde opgedraegen;Ga naar voetnoot129
| |
[pagina 534]
| |
130[regelnummer]
Maer nergens om gebouwt, dan om mijn land te plaegen.
'k Heb 's graeven vangenis wel zeven jaeren lang
Bezuurt, en Zwaenenburgh noch afgestaen door dwang.Ga naar voetnoot132
Mijn erf in leen verkeert, en manschap moeten zweeren:Ga naar voetnoot133
Daer ick eerst God alleen, en anders geene heeren
135[regelnummer]
En kende in mijn gebied, noch rekeninge gaf.Ga naar voetnoot135
Noch dringtmen evenwel op my zoo stijf en straf.
Doch Haerlem draeght met recht de grootste schuld van allen,
Dat om zijn voordeel wrockt, en wenscht mijn stercke wallen
Te slechten tot den grond, in schijn van 's graeven zaeck,
140[regelnummer]
En weet zijn baetzucht loos te decken met de wraeck,
Misbruickt hier toe den Zeeuw, de Hollanders en Vriezen,
Om door mijn grootheid niet aen eere te verliezen.
Zoo leit de zaeck by my, en daer op ga ick aen,Ga naar voetnoot143
En heb in 't zwaer belegh de stormen uitgestaen,
145[regelnummer]
En dagh en nacht voor aen geworstelt op de wallen:
't Vermoeide volck gesterckt, en rustigh uitgevallen:Ga naar voetnoot146
Mijn' broeder Ot gequetst zien sterven in mijn' schoot:
Krackeelen neer geleit: in brand, in hongers nood,Ga naar voetnoot148
Ghelijck een vader my voor 't algemeen gedraegen.
150[regelnummer]
En noit bezweeck mijn moed in droeve nederlaegen:
Noch 'k blies my zelven op in voorspoed, noch zocht roemGa naar voetnoot151
In 's vyands ondergang: hoe noode ick vyand noem
Die onverzoenelijck zich tegens my verzetten,
En wenschen met mijn bloed hun blanck geweer te smetten.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
'k Vergeef hen dese feil, en die onwetenheid,
En stel my in zijn hand, die Recht van onrecht scheid,Ga naar voetnoot156
En streckt in 's hemels stoel der onderdruckten trooster.Ga naar voetnoot157
Maer 'k zie den vader daer van ons Katuizers klooster
Genaecken van ter zy, op dat hy my begroet.
160[regelnummer]
Hy schijnt om ons geluck verheughd en wel gemoed.
'k Zal best verstaen uit hem, die noit en was besproken,Ga naar voetnoot161
Waerom het leger zy dus schichtigh opgebroken.Ga naar voetnoot162
WILLEBORD. GYSBREGHT VAN AEMSTEL.
Willebord:
Myn welgeboren heer, de zoete Iesus zy
Met u en uwe stadt, en sta u eeuwigh by,
| |
[pagina 535]
| |
165[regelnummer]
In allerhande nood. de Broeders van ons orden,
En ick, zijn zoo verblijd, als ofwe levend worden
Getrocken in den troon van Gods volmaeckte vreughd.Ga naar voetnoot167
Ons klooster zingt en klingt, en is niet meer verheughdGa naar voetnoot168
Op 't allerhooghste feest en heiligh jaergetije,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Het welck de kercke viert ter eere van Marije,
Die zuivre moedermaeghd, of Christus haeren zoon,
Die ons verloste aen 't kruis, en droegh een doorne kroon,
Als nu, om uwent wil, die van de wreede plaegen
Des goddeloozen krijghs verlost zijt en ontslaegen:
175[regelnummer]
Nu al uw vyanden verbaest zijn doorgegaen,Ga naar voetnoot175
En laeten tenten, tuigh, en hunne hutten staen,Ga naar voetnoot176
En alles, wat zy meer uw volck ten beste geven.Ga naar voetnoot177
'k Geloof, Gods engel zelf die heeftze weghgedreven,
Als 't heir des Assyriers, die zijn vermeetle stemGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Hiskia hooren liet, tot voor Ieruzalem:
Het welck in eenen nacht zoo wonderlijck verkeerde,Ga naar voetnoot181
Doen een, die 't al regeert, dat stoffen hem verleerde.Ga naar voetnoot182
Hoe menigh dreigement, en vloeck heb ick gehoort?
Wat heeftmen gift en gal gebraeckt, en brand en moord
185[regelnummer]
Getiert, en 't gansche jaer gescholden en gekreten,
Niet anders, of zy u met tanden wouden eten?
d'Een zette u levend, en geketent, op een radt:
Een ander rolde u naeckt in Velzens spijckervat:Ga naar voetnoot188
Een ander wou uw hoofd, uw beckeneel, vergulden,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
En vatten in fijn goud. 't was byster hoeze brulden,Ga naar voetnoot190
En deelden bloed voor wijn, uw vleesch voor voedzel uit,
En keven om 't geraemt, en dongen na uw huid,
En wouden die getouwt op eenen ketel spannen,Ga naar voetnoot193
Tot endeloozen schrick van schelmen en tyrannen.
195[regelnummer]
Maer God zy eeuwigh danck, die hunne boosheid schut.Ga naar voetnoot195
Gysbreght:
Dien d'opperste beschermt, die heeft een vaste stut.
Godvruchte vader, dat u God en Christus loonen,
| |
[pagina 536]
| |
Nadien de broeders zich met u zoo gunstigh toonen
Te mywaert. ick vertrouw uw vierige gebeen
200[regelnummer]
Die hebben dagh en nacht voor mijne stad gestreen,
De stormen afgekeert, en 't vier van onze daecken;Ga naar voetnoot201
Want wapens zijn onnut, zoo d'englen niet en waecken,
En 'tyverigh gebed van 't geestelijcke volck.
Wat hing u over 't hoofd een zwarte en donkre wolck
205[regelnummer]
Van zwaerigheen, terwijl hier 't leger heeft gelegen?
Ghy zijt niet misgedeelt in 's oorlooghs milden zegen.Ga naar voetnoot206
Willebord:
Geen hair is ons gekrenckt, geen overlast gebeurt.Ga naar voetnoot207
Men heeft het klooster noit in zijnen dienst gesteurt.
Wy hebben staegh volhard in onzen ouden yver.
210[regelnummer]
De boomgaerd leed geen scha aen vruchten, noch de vyver
Aen visschen, noch de kerck aen d'allerkleenste ruit.
Gysbreght:
Wie heeft dan des soldaets baldaedigheid gestuit?
Wat hiel zoo kort in dwang die breidelooze gasten?Ga naar voetnoot213
Willebord:
Met geen inlegering wou Egmond ons belasten:
215[regelnummer]
Behalven dat hy zelf en zijne lijfwacht meê
(Die altijd tuchtigh is) hier nam zijn legersteê,Ga naar voetnoot216
En boven onze poort liet aenslaen 's graeven wapen,
Daer wy in zekerheid gerust op moghten slaepen.Ga naar voetnoot218
Gysbreght:
Dat doet my wel, gelijck een liefelijcke lucht.
220[regelnummer]
Ick zelf en al de stadt was meest om u beducht,
En vreesden ofghe lang verjaeght waert, en geplondert.
Maer vader, zegh my eens: een yeder is verwondert,
Waerom 't verbittert heir zoo onverziens vertrock,
En liever niet volharde in 't opzet van zijn' wrock.Ga naar voetnoot224
Willebord:
225[regelnummer]
Verwonder u niet eens, de nood heeft hen gedrongen.Ga naar voetnoot225
Gysbreght:
Mijn burgers lagen stil, en 't leger onbesprongen.
| |
[pagina 537]
| |
Willebord:
Van buiten wel, maer niet van binnen, dat ghy 't weet.
Het wintert fel, wanneer 't een ondier 't ander eet:Ga naar voetnoot228
Zoo ging 't in 't leger toe. belieft het u te hooren,
230[regelnummer]
Al 't geen ick heb gehoort met dees mijn eigen ooren,
En met mijn oogen zelf gezien noch dezen dagh?
Gijsbreght:
Godvruchte vader, spreeck, ick luister na'et verslagh.Ga naar voetnoot232
Willebord:
Na dat ick d'oversten een wijl had hooren mompelen
Van Amsterdam, al stil, by duister t'overrompelen,
235[regelnummer]
Rees tusschen Diedrick zelf en Egmond een krackeel,
Dat uitborst meer en meer, en yeder trock een deel
Van 't krijgsvolck op zijn zy, en zocht het stuck te stijven,Ga naar voetnoot237
En na zijn eigen hoofd den aenslagh door te drijven.
Veel hoplien yverden te slissen het gheschil.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Maer Diedrick stijf van kop, die nimmer luistren wil
Na reden, noch bescheid, en 't veld behoud met kryten,
Werd trotzer, overmits de lange Klaes van Kyten,Ga naar voetnoot242
De Sparewouwer reus, zoo onbeschoft als groot,Ga naar voetnoot243
In alles wat hy dreef hem hulp en bystand bood,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En Egmond met zijn klock, en grove stem vervaerde,Ga naar voetnoot245
En dreef hem met een vuist, dat hy een wijl ter aerdeGa naar voetnoot246
In zwijm lagh en voor dood. die moedwil en die hoon,
Den veldheer aengedaen, ging veelen aen hun kroon,Ga naar voetnoot248
En zonder het ontzagh des reuzen, fel gebeten,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Men had malkanderen terstond in 't hair gezeten,
En onder een banier malkandren aengerand.Ga naar voetnoot251
Men raesde een heele weeck. de haet, het misverstand,Ga naar voetnoot252
En misvertrouwen wies. daer sporrelden de zinnen.Ga naar voetnoot253
Men vreesde min de stad, en meer verraed van binnen:
255[regelnummer]
Tot dat al d'oversten verzaemelden heel stil
In 't klooster, dezen dagh, tot slechting van 't geschil:
Doch al vergeefs: men was veel eer gezint te vechten,
| |
[pagina 538]
| |
En dees oneffenheid met degens te beslechten,Ga naar voetnoot258
Dan recklijck, en bedaert, te luistren na verdragh.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Ick trad'er in den hoop, gelijck ick zomwijl plagh,
En sprack hen toe, en brogt aldus hen aen 't bedaeren:
Manhafte hoplien, God wil 't leger lange spaeren,Ga naar voetnoot262
In onderlingen peis, het eenigh dat 'er maghGa naar voetnoot263
Vw' vyand, wie 't oock zy, gedijen tot ontzagh.
265[regelnummer]
De tweedraght is een pest, die allen staet te schroomen.Ga naar voetnoot265
Gedenckt dat u de stad, die 't rieckt, op 't lijf zal koomen.Ga naar voetnoot266
Wat middel is' er, om den Aemstel 't hoofd te bien,
Nu elck, wantrouwigh, d'een na d'ander om moet zien?
Ghy zijt, aleer men 't gist, geslaegen of gevangen.
270[regelnummer]
Wanneer de harder dwaelt, wat pad, wat rechte gangen
Kan d'arme kudde gaen? dus maeckt een kort besluit.
Verdraeght het scheel, of schort den krijgh, en scheidt'er uit,Ga naar voetnoot272
En keert van waer ghy quaemt. waer toe veel wercks begonnen?
Berockent zoo veel spels, als 't niet word afgesponnen?Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ick merckte dat mijn raed niet weinigh en vermoght.
Men nam mijn woorden in. zy kregen achterdocht,Ga naar voetnoot276
En zorge voor gevaer van uw versteurde wallen,Ga naar voetnoot277
En dat de burgery en landzaet uit moght vallen.Ga naar voetnoot278
Daer liep een klein gerucht, ghy waert al op de been.
280[regelnummer]
De doodschrick quam 'er in. men ruckte 't heir by een.
Men brack al heimlijck op, en zonder eenigh teecken
Van horen en trompet, of hut in brand te steecken.Ga naar voetnoot282
Gijsbreght:
Ghy hebt de stad, en my geen kleinen dienst gedaen:
Een deughd, die nimmer zal uit mijn gedachten gaen.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Gedenck my in 't gebed, voor uw autaer, ten goede.Ga naar voetnoot285
Willebord:
De lieve Iesus neem u eeuwigh in zijn hoede.
AREND VAN AEMSTEL. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. VOSMEER.
Arend:
Heer broeder zijt gerust, en luid van vreughd de klocken.
| |
[pagina 539]
| |
Gijsbreght:
Waer is het heir? hoe veer waert ghy hen nagetrocken?
Arend:
Ontrent een booghscheut weeghs aen geen zy Slooterdijck.Ga naar voetnoot289
Gijsbreght:
290[regelnummer]
Hoe ging 't u op den toght?
Arend:
Zy stoven algelijck
Voor uit, als voor den wolf een kudde onnoosle schaepen.
Mijn volck hoefde op dien toght geweer noch eenigh waepen,
En keert met rijcken buit. de Kermers scheenen stom:
Want hoemen 't vechten zocht, zy zagen niet eens om,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En reckten vast hun pad, van doodzen schrick bezeten.Ga naar voetnoot295
Gijsbreght:
Noit kraeide haen, als hem de kam was afgebeten.
Een dogh en baste noit, maer droop, als hy 't verloor,
Met ingetrocken staert, en hangende ooren, door.
Wat vogel brengtghe dus geknevelt en gevleugelt?Ga naar voetnoot299
Arend:
300[regelnummer]
't Is eener uit de vlught van 't vlughtige geveugelt,Ga naar voetnoot300
Gegrepen buiten dijx, alwaer hy stack in 't slick.
Hoe beeft hy. 't aengezicht ziet doods en bleeck van schrick.
Hy is gesleept, gesleurt, en heeft veel smaeds geleden.
Gijsbreght:
Een woedende gemeent en staet in recht noch reden,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Wenze yemant over magh. men breng hem hier voor my.Ga naar voetnoot305
Wie zijtghe? waer van daen?
Vosmeer:
Heer Gijsbreght, strafme vry.
Ick ben van 's vyands volck, en waerdigh om te sterven.
'k Heb meê gezocht uw stad en burgers te bederven,Ga naar voetnoot308
En duizendmael verdient een schandelijcke dood.
310[regelnummer]
Ick geef my in uw hand, geparst door hoogen nood.
Mijn ramp wil Kennemer en Waterland behaegen:Ga naar voetnoot311
Maer 'k zal de dood van u met minder pijn verdraegen
Dan van mijn eigen volck, dat zich ondanckbaer toont,
En mijn' getrouwen dienst zoo onrechtvaerdigh loont.
| |
[pagina 540]
| |
Gijsbreght:
315[regelnummer]
Wat zijtghe voor een gast? of in wat land geboren?Ga naar voetnoot315
Vosmeer:
Ick ben een Goyers kind, vervallen in Gods toren,Ga naar voetnoot316
Te Haerlem opgevoed. 'k ontliep mijn' oudren vroegh.Ga naar voetnoot317
Mijn vader vielme hard, want ickme paslijck droegh.Ga naar voetnoot318
'k Heb al mijn leven lang gevolleght vreemde Heeren,
320[regelnummer]
En buiten moeten 't geen ick t'huis niet woude leeren.Ga naar voetnoot320
De bittere armoe heeft mijn herssenen gewet.
'k Heb menigh stuck verziert, en 't lijf daer na gezet,Ga naar voetnoot322
Om door een braeve daed of aenslagh op te raecken,Ga naar voetnoot323
En door een anders scha eens mijn fortuin te maecken:
325[regelnummer]
Maer altijd heeftze my den rugge toegewent;Ga naar voetnoot325
Doch noit zoo dwars als lest. het noodlot, ick beken't,Ga naar voetnoot326
Is stercker dan de mensch, of zijn geboortestarre.
En of ons brein yet bouwt, dit stoot het al om verre,
Met eenen dartlen voet. met wat een listigheyd,
330[regelnummer]
Met wat een' rijpen raed was d'aenslagh aengeleit,
Om te vermeesteren uw lang bestormde muuren.
Zoo Vosmeer na zijn' zin dat schip had mogen stuuren,Ga naar voetnoot332
Gelijck het by hem lagh, zy hadden, het is waer,Ga naar voetnoot333
Gewonnen in een uur door list, dat in een jaer
335[regelnummer]
Door uiterlijck geweld noch stormen werd verovert.
Het schijnt dat d'oversten verblind zijn en betovert.
Gijsbreght:
Sta op, en heel my niets van alles wat ghy weet.
Vosmeer:
Nu ben ick ymmers vry van Hollands dieren eed,
En Egmond kan my hier niet heeten of verbieden.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Hy dreightme met de dood, en parstme hier te vlieden.
Mijn aenslagh is verbrod en ydel en onnut.Ga naar voetnoot341
Heer Gijzelbreght, gena. ick geef my in uw schut.Ga naar voetnoot342
| |
[pagina 541]
| |
Ghy kuntme, wiltghe slechs, een vriend en vader strecken,
Nadien ick u 't verraed volkomen wil ontdecken,
345[regelnummer]
En hoe 't geschoren lagh in 's krijgs geheimen raed,Ga naar voetnoot345
Tot ondergang van u, en uwen heelen Staet.
Gijsbreght:
Ontbind den knecht, zoo magh hy onverhindert spreecken.Ga naar voetnoot347
Vosmeer:
De hoplien wenschten dick het leger op te breecken,Ga naar voetnoot348
Nadien met storm op storm, en endeloos gevecht,
350[regelnummer]
Het heele ronde jaer, niet meer was uitgerecht
Dan moeite en volck gespilt, en tijd onnut versleten:
Het welck zoo menighmael den veldheer werd verweten;
Een smaed die lastigh viel: en hiel hem niet verplichtGa naar voetnoot353
Zijn eer en eed, hy had zijn ancker lang gelicht:
355[regelnummer]
En och, of't waer gebeurt een goede wijl te voren,
My waer dit ongeluck, noch onheil niet beschoren:
Want 't is een maend geleen, dat ick hem heimlijck ried
Te maecken, op mijn woord, een ende van 't verdriet,Ga naar voetnoot358
En zoo hy was gezint een luttel volx te waegen,
360[regelnummer]
Ick wou hem in de stad op bey mijn handen draegen,Ga naar voetnoot360
En stappen zelf voor aen, en maecken hen het spoor.
Ick opende mijn wit, en sloegh het middel voor.Ga naar voetnoot362
'kHad zomtijds door de graft, by duyster nacht, gezwommen,
En al de wacht bespied, en 't groot rondeel beklommen,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dat aen den hoeck van 't Y uw stercke stad bewaert.Ga naar voetnoot365
Hier lagen Blijden in, en ander krijghsgevaert.Ga naar voetnoot366
'kNam aen, en 't kon geschien, door muur, door al te boorenGa naar voetnoot367
Recht waterpas, zoo stil, dat niemant my zou hooren.
Wanneer nu door de breuck een krijgsman heenen moght,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Zou 't braefste puick, hier toe geloot en uitgezocht,Ga naar voetnoot370
De graft, daerze ondiepst is, met rijs op Kersnacht dammen,
En kruipen in 't rondeel, om d'eerste poort te rammen,Ga naar voetnoot372
Als d'afgewaeckte wacht gevelt lagh en vermoort.
Het heir dan over dam, en door geramde poort,
| |
[pagina 542]
| |
375[regelnummer]
Aen 't nederhouwen, wat op straet zich openbaerde,Ga naar voetnoot375
Terwijl de burgery kappel en kerck bewaerde.Ga naar voetnoot376
En 't was te nacht de tijd, en vraeghtghe na bewijs?
Ghy ziet, hoe daer een schip, het Zeepaerd, leit, vol rijs;
Het welck men door de vlught verzuimt heeft en vergeten.
380[regelnummer]
Wat werdt 'er niet al tijds met kibbelen versleten?
De hoofden laegen vast ellendigh over hoop.Ga naar voetnoot381
Men schoof de schuld op my. 'k had menschen vleesch goed koop:Ga naar voetnoot382
Noch wist niet wat ick dreef: zy zouden 't niet gehengen,Ga naar voetnoot383
Dat ick het volck zoo licht zou op de vleeschbanck brengen,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
En jagen in hun dood. dus ging 't aen d'eene zy:
Aen d'andre stemdemen eendraghtelijck met my:Ga naar voetnoot386
Terwijl verliep de kans, en d'aenslagh die bleef steecken.
Doen zochtender een deel hun leed aen my te wreecken.Ga naar voetnoot388
Daer quamen, zonder slot, veel klaghten t'mijnen last.Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Ick was een tovenaer, en daer op raeckte ick vast,Ga naar voetnoot390
En most door pijn geparst, al 't opgedichte melden.Ga naar voetnoot391
Men doemde my ter dood, en heden zou 't my gelden:
Maer gistren avond brack een vriend mijn boeien los.
Ick vlughte langs den dijck, gelijck een hollend ros,
395[regelnummer]
Doch hielt'er niet, uit angst van 't leven te verliezen.Ga naar voetnoot395
Ick sloegh ter zijen af, en schoot'er in de biezen,
En stack in diep moerasch al den verleden nacht.
Zy trocken my voorby. ick hielme stil, en zagh't;
Tot dat uw burger quam de Kermers na gevlogen.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Ick riep om hulp, en werd uit het moerasch getogen:Ga naar voetnoot400
Want anders was ick daer gebleven en versmoort.
Doch zoo ick sterven moet, 'k wil liever voor uw poort,Ga naar voetnoot402
Aen wie ick 't heb verdient, dit lastigh leven laeten,Ga naar voetnoot403
Dan by mijn eigen volck, die my met onrecht haeten.
Gijsbreght:
405[regelnummer]
Ga heen, ick schenck u 't lijf. 't en is geen straffens tijd.Ga naar voetnoot405
Wy zijn van onsen hals de groote vyand quijt.
'k Ontfang u in mijn dienst, en zal u wel betaelen.
Ga help terstond het rijs en 't Zeepaerd binnen haelen.
| |
[pagina 543]
| |
DR. SAMUEL COSTER'S ‘EERSTE DUYTSCHE ACADEMIE’: Het houten gebouw op den achtergrond, bereikbaar door het poortje; gebouwd in 1617 op de Keizersgracht tusschen de Beeren- en de Runstraat.
Kopergravure van C. Philips naar de teekening van J. Verstegen. | |
[pagina 544-545]
| |
Het tooneel van den Amsterdamschen Schouwburg, op het terrein van Coster's Academie gebouwd in 1637 onder leiding van den raadsheer en bouwmeester Nicolaes van Kampen en 4 januari 1638 ingewijd met Vondels Gysbreght van Aemstel.
Prent van Salomon Savry. | |
[pagina 546]
| |
Het Athenaeum Illustre of de Doorluchtige School, ‘In 't kerxken van Heilige Agnes’ geopend 8 januari 1632.
Anonieme prent. | |
[pagina 547]
| |
De kou begint, en is nog veer van haer vertreck.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
In 't wachthuis en op 't slot is hout en brand gebreck:Ga naar voetnoot410
Men maghze stracx verzien, en barnen 't rijs tot asschen,Ga naar voetnoot411
Zoo kunnen zy hier meê de vesten niet verrasschen.
Ick hoor de Goyer doet de waerheid niet te kort,
Want zijn vertelling stemt met vader Willebord.
Rey van Amsterdamsche maeghden.
415[regelnummer]
Nu stelt het puick van zoete keelen,Ga naar voetnoot415
Om daar gezangen op te speelen,
Tot lof van God, die op zijn' troon
Gezeten is, zoo hoogh en heerlijck;
Van waer hy zien kon, hoe begeerlijckGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Het Sparen stack na Aemstels kroon.
Hoe wraeck met zwaerden en met speeren
De torenkroon van 't hoofd wou scheerenGa naar voetnoot422
Der schoone en wijd vermaerde stad,
En rucken door geweld van benden
425[regelnummer]
Der vesten gordel van haer lenden,
En plondren haer kleenood en schat;
En schenden d'edele en getrouwe,
Gelijck de schender Velzens vrouwe,
Wel ruim zoo waerdigh als HeleenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Den brand van een herboren Troje,
En krijgh, die 't overschot verstroje,
Na datmen jaeren heb gestreen.
Waer is de reus met al zijn stoffen,Ga naar voetnoot433
Die Gijsbreghts stad ter neer wou ploffen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
En om haer' muur zijn armen slaen?
Wat ydle schrick heeft hem geslaegen?
Wat ydle vreeze magh hen jaegen,
Die nu met schande strijcken gaen?
'tIs tijd de kercken te stoffeeren,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Te danssen, en te bancketteeren,
En met een' uitgelaten geest
| |
[pagina 548]
| |
Dees blijschap aen de vreughd te huwen,Ga naar voetnoot442
Die vrolijcke englen ons vernuwenGa naar voetnoot443
Met zang, op Gods geboortefeest.
445[regelnummer]
Treck in, o Aemstel, treck nu binnen,
Die zonder slagh kunt overwinnen.
Treck in, o braeve burgery,
Die u zoo moedigh hebt gequeten.
Geen eeuw en zal uw eer vergeten.
450[regelnummer]
De hemel sta u eeuwigh by.
|
|