De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 504]
| |
Aan den Heer Constantyn Hvigens,aant.Ga naar voetnoot+Ridder, Heer van Zuilichem,
| |
[pagina 505]
| |
Noch al te heete stralen roosten.
Ghy kunt u met d'afzetsels troosten.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
D'afzetsels, daar haar ziel in leeft,
Haar geest en zedigheit in zweeft.
De mensch, die, naar het oogh, vergaat,
Herleeft, onsterflick in zijn zaat.
Al schijnt de zerck 't gezicht te hinderen;
30[regelnummer]
Men ziet de moeder in haar kinderen.
Der kindren wackere oogen sijn
De spiegels en het kristalijn,
Waar in der ouderen gelaatGa naar voetnoot33
En schijn en aanschijn voor ons staat.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
't Zijn onverzierde schilderyen,Ga naar voetnoot35
En verwen, die ons hart verblyen.
|
|