De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendWaerschovwing
| |
[pagina 495]
| |
Het is gewoon vermomt te vliegen,
Om simple harten te bedriegen.
15[regelnummer]
Gedenck, hoe 't Dido is vergaan,Ga naar voetnoot15
Toen 't (in gestalte van Askaan,
Na dat het uitschoot wieck en pluimen)Ga naar voetnoot17
In haren schoot lagh, op zijn luimen.Ga naar voetnoot18
Het bytje geeft een honighvliet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Maar wie en vreest den angel niet.
Dat schalleke en doortrapte wichtjeGa naar voetnoot21
Gebruickt zijn bexken voor een schichtje.Ga naar voetnoot22
De veders, blinde Bartelot,
Bedecken dickwils eenen Godt.
25[regelnummer]
Wie kon Jupijn toch onderkennen,Ga naar voetnoot25
Bekleet met witte zwanepennen?
't Is zorgelijckst met musch of zwaanGa naar voetnoot27
En tamme vogels om te gaan.
Dat leert men best uit Ledaas klaghten.
30[regelnummer]
Men kan zich voor een arent wachten,
Die in de lucht uit rooven vaart,
En zelf geen Konings kinders spaart.Ga naar voetnoot30-32
Zy leggen toe op ondermijnen,
Die anders zijn, en anders schijnen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Het is oprecht dat nimmer lieght:Ga naar voetnoot35
Maar valsche verwe en schijn bedrieght.
|
|