De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 488]
| |
De Mvsch van Svzanne Bartelot.
| |
[pagina 489]
| |
25[regelnummer]
Zeghme toch, wat jaghtgodinnen,
Boschgod, Pales, of wat Pan,Ga naar voetnoot26
Of wat Goyer, ruigh van zinnen,Ga naar voetnoot27
Die de nesjes steuren kan,
V verkocht ter goeder uurenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Aan de tangre Bartelot,Ga naar voetnoot30
Om in spijt van uw gebuuren,Ga naar voetnoot31
Vogelnest en musschepot,Ga naar voetnoot32
Tot haar boezem in te sluipen?
Of nu d'een nu d'andre knie
35[regelnummer]
Te genaken? of te kruipen
Langs dees hant, en dan langs die?
't Lichaam te betreên, waar 't schoon is,
Met uw korte pootjes? ach,
Een genade, die AdonisGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Noch Menalkas beuren magh.Ga naar voetnoot40
Zedigh durftge 't bexken stippen
In den onbevleckten mondt,
En ontwijt de maaghdelippen,
Zonder vleck, en zonder wont:
45[regelnummer]
En ghy zuight 'er, en ghy leckt 'er
Lecker spoghjen, en ghy drinckt
Honighdaauw, en wijn, ja neckter,Ga naar voetnoot47
En al wat men zoeters schinckt.
Op de schouders laatge u dragen,
50[regelnummer]
En schijnt Isis zelf alree,Ga naar voetnoot50
En wat meer, naar uw behagen,
Als de maaght en moeder meê:
En ghy tjillept haar in d'ooren:
En hoe heet en geil van min,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Nochtans luistert (kan men 't hooren)Ga naar voetnoot55
Ghy haar schaamte en kuischeit in:
En ghy kust het roode koontje,
Daar een hoveling op vlamt,Ga naar voetnoot58
Of een trots Bewintheers zoontje:Ga naar voetnoot59
| |
[pagina 490]
| |
60[regelnummer]
En geen klaauwtje 't kaaxke schramt.Ga naar voetnoot60
Ghy belonckt haar heldre lonckers,Ga naar voetnoot61
Spiegelt daar u zelven in,
En verbaast door veel geflonckersGa naar voetnoot63
Wort ontvonckt door eige min.
65[regelnummer]
Ghy ziet hier vol wonderhedenGa naar voetnoot65
't Glazen huis aen reis op reis,
't Hof der drie Bevallickheden,
Dat u streckt een braaf paleis:Ga naar voetnoot68
Daar Pyraam, Catul, Leander,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Die in zee zonck, of Achil,
Schoone Faon, d'een by d'anderGa naar voetnoot71
Wel in herrebergen wil.Ga naar voetnoot72
Huppelende wel te vrede
Op het nette parlesnoer,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Picktge t'elckens, treê by trede,
In de perlen, die een boer
Op den oever heeft gevonden
Van Hydasp, den kostlen vliet,Ga naar voetnoot78
Of een slaaf uit Indus gronden
80[regelnummer]
Vischt, en zijnen meester biedt.
Komt de honger u bekooren,
Zoo verteert uw hart, van spijt,
Om dat ghy zoo lang verloorenGa naar voetnoot83
In de harde steentjes bijt;
85[regelnummer]
Om datze u te leure stellen.
't Missen van uw onderstaanGa naar voetnoot86
Geeft u oirzaack u te quellen,
En ghy vlieght 'er af, en aan.
En ghy wiltze t'elckens hebben,
90[regelnummer]
En ghy wiltze weder niet,
En ghy grijptze met de nebben,Ga naar voetnoot91
En verpicktze, van verdriet.Ga naar voetnoot92
Kleur en ronde uw oogen rooven.Ga naar voetnoot93
Vw onnozelheid aldusGa naar voetnoot94
| |
[pagina 491]
| |
95[regelnummer]
Doet Suzanneke gelooven
Dat ge brein hebt van een musch.
Ghy durft wel op 't schaamroot laken,
Dat het reine bed bespreet,
Springen, en de koets genaken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Daar zich Bartelotte ontkleedt:
Daar de zon zal onderduicken,Ga naar voetnoot101
En haar beentjes kruissen koomt,
En het licht der oogjes luicken;
Daarze zoo genoeghlijck droomt;
105[regelnummer]
Daarze van den zachten wiegerGa naar voetnoot105
Opschiet, in de ledekant,
En den tjilper en den vlieger
Naar zich lockt, met mont, en hant.
Leestze rijmen van omhelzen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Minnebrief, of deftigh dicht,Ga naar voetnoot110
En het bloedigh spel van Velzen,Ga naar voetnoot111
Daar heur vaders geest in licht;
Dan schijnt ghy den zin te vatten.
Maar uw wieckjes schud ghy meest,
115[regelnummer]
En verkiest de zy' der Katten,
Als zy Batoos treurspel leest.
'k Zie nu treuren droef en druckigh
D'arent van den godt Iupijn.
't Kleene Muschken is geluckigh,
120[regelnummer]
By dat groote vogels zijn.Ga naar voetnoot120
Zou Iupijn, die 't al doet trillen,
En de rotzen breeckt, als glas,
Nu niet om zijn scepter willenGa naar voetnoot123
Dat hy oock een Muschken was,
125[regelnummer]
En den hemel moght verruilen,
Voor de kamer van dit slot,Ga naar voetnoot126
Daar mijn muschken in magh schuilen
By de blanke Bartelot.
Febus wenscht een musch te wezen,
130[regelnummer]
Wou dees Dafne met hem door:Ga naar voetnoot130
Peleus zoon, in musch verrezen,Ga naar voetnoot131
| |
[pagina 492]
| |
Nam 'er geen Brizeis voor.Ga naar voetnoot132
Paris quam in musscheveeren,
Zoo hy die Helene kreegh.
135[regelnummer]
Mars zou in een musch verkeeren,
Zoo dees Venus voor hem neegh.
Flakkus wou een musch gelijcken,Ga naar voetnoot137
Gaf dees Lydia gehoor:
Gal uit musschenoogen kijcken,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Had hij deel aan dees Lykoor:
En Tibul met musschevloglenGa naar voetnoot141
Vloogh by dese Delia:
Stella (onder andre voglen)Ga naar voetnoot143
Snorde deze Hyas na.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Elck van hun wenscht in een muschken
Te verandren zijne jeughdt,
Om een byslaap, om een kusken
Van die Maaght, om al die vreughdt.
Aexters, groene papegaeien,
150[regelnummer]
Hanen van uitheemschen slagh,
Tortelduiven, paauwen, kraeien,
Treurt, zoo treuren helpen magh:
Watervogels, en faizanten,
En ghy al die in de kouw,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Zonder hoop, van allen kanten
Zit betralyt, maackt nu rouw;
Die u moet met water lyen,Ga naar voetnoot157
En met haver wort geloont;
Daar ons muschken, t'allen tyen,
160[regelnummer]
Huis en hof en burgh bewoont;
Vry en vranck op ley en panne,
Spitze en steile toorens zweeft,
En de kamer van Suzanne
Tot vertreck en wooning heeft:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En zich mest met lekkernyen,
Daar men Ioffrouws tafel deckt;
En laat d'arent dat benyen,
En de duif, die Venus treckt.Ga naar voetnoot168
| |
[pagina 493]
| |
Muschken, schrander, gaauw en aardigh,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Vw vernuft en snedigheit
Maken u de starren waardigh,
Daar men u een plaats bereit.
Ghy bestiert, dat nimmer faalde,
Overkunstigh, na als voor,
175[regelnummer]
Met uw bexken Ioffrouws naalde,
En treckt gaauw de draatjes door.Ga naar voetnoot173-176Ga naar voetnoot176
'k Ga in uw geleertheit weien.Ga naar voetnoot177
'k Zie wat Bartelot beschickt,
Die ghy wercken helpt en neien,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Als zy hemde of neusdoeck stickt.
Huif en sluier helptge zoomen,Ga naar voetnoot181
Die Thalas zijn CinxiaGa naar voetnoot182
Zou vereeren, om te komen
Aan haar gunst en haar gena.
185[regelnummer]
Gaat de jongkvrouw zich onthullen,Ga naar voetnoot185
Ghy ontspelt haar huive knap.Ga naar voetnoot186
's Morgens vlijtge pruick, en krullen,
Kemt heur hair, en zet heur kap.
Wat magh nu Arachne weven?Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Pallas, die de wolle spint,
Moet het met haar schietspoel geven,Ga naar voetnoot191
Nu een musch d'olijfkroon wint.Ga naar voetnoot192
Peneloop, hoe kan ick prijzen,Ga naar voetnoot193
Dat ghy uw tapyten neit?Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
't Muschken laat zich onderwijzen.
Zie eens, hoe 't borduurt en breit.
Geestigh Muschken, puick van geesjes,Ga naar voetnoot197
Koning, Professoor, en Drost,Ga naar voetnoot198
Kroon van uws gelijcke beesjes,
200[regelnummer]
Kleene najer om den kost;
| |
[pagina 494]
| |
Geestiger dan alle musjes;
Die, te Muiden op het slot,
Kunt voltojen alle lusjes,Ga naar voetnoot203
Vreught en troost van Bartelot:
205[regelnummer]
Die uw dichter niet verlegen
Laat, maar rijcke stof bestelt,Ga naar voetnoot206
Zoo hy met noch meerder zegen
Vwen roem op maat vermelt.
'k Most uw tjilpen dus verbreien,
210[regelnummer]
En wat kunst uw naalde ons gaf.
'k Sal uw uitvaart gaan beschreien;
En dit snijden op uw graf:
Hier leit een musch, Suzannes tijdverdrijf, en bel.Ga naar voetnoot213
Suzan, het tijdverdrijf der musch, acht dit voor spel.Ga naar voetnoot214
|
|