De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

[p. 405]

Devntje.
Aen Mr. Cornelis Tymensz Padbrué.aant.^*

O genoeghelicke Tymen,
Als uw tong begint te lijmen,^{vs. 2}

Op het velt, of in het koor,³

Lijmt ghy alles aan uw oor,⁴

Wat in vellen schuilt en veeren.⁵
Nachtegalen zelfs verleeren

Hunnen zoeten zangk om u.

Geen konijn in duin is schuw.

Harten komen aangestooten.⁹
Op uw goude en zilvre nooten

Drijft het Sparen door de stadt.

In den Hout ruischt loof noch bladt,^11-12

Noch geen luchjes in de blaren,^12-13
Als ghy zangk en spel wilt paren.

Lustigh Tymen, noch een reis.¹⁵

Tymen, zing den oorloogh peis.¹⁶

Zing, dat Frederick ga slapen,
Zonder harnas, zonder wapen.

Zing hem zonder ysren kraagh,¹⁹

Zonder helm in 's Graven Haagh.

Zing de zwaarden in de scheden.
Zing de welvaart in de steden.

Zing de schepen aan de ree.

Zing het onweêr uit de zee.

Wilje zingen, ick wil rijmen.
O genoeghelicke Tymen,

Zoo mijn zangk geen waarheit derft,

Ghy zult zingen, als ghy sterft.²⁸

* Vermoedelik van 1633. Afgedrukt volgens Vondels Verscheide Gedichten 1644, blz. 343.
Deze toonkunstenaar zette verscheiden gedichten van Vondel op muziek: de Kruisbergh (1638) en de Klaght over de tweedraght der Christe Princen (1640). In 1645 gaf hij uit: 't Lof Jubals met muziek bij gedichten van Vondel, Westerbaen, Barlaeus, enz. In 1646 gaf hij uit De Tranen, Petri ende Pauli, Door I.V. Vondel. Op Muzyck gebracht, met 2, 3, 4, en 5, Stemmen, en eene Gemeene-Grondtstem, Door C.T. Patbrué, Jubalist van Haerlem. Onder de titel Tranen vat de componist samen enige lyriese gedeelten van Vondels Peter en Pauwels (Opdracht, dialoog en reien). Zie over hem ook Bouwsteenen I, blz. 29.

vs. 2 lijmen: klanken in elkaar doen vloeien; vgl. ‘het lymen en het schaklen van sijn rijmen’ in Dl. 2, blz. 401, vs. 41.

3 in het koor: door anderen begeleid(?). Aan een kerk is in dit verband moeielik te denken.

4 Dit vers moet betekenen: weet gij alles te boeien door uw zang; uw oor past daar eigenlik niet bij.

5 Viervoeters en vogels. Vondel maakt van hem een tweede Orpheus.

9 aangestooten: aangesneld.

11-12 Uit deze verzen blijkt dat Padbrué in Haarlem woont. Het water van het Spaarne drijft, aandachtig luisterend.

12-13 De Haarlemmerhout houdt als 't ware de adem in, om niets van de muziek te verliezen.

15 Lustigh!: zing nog eens vrolik.

16 zing peis: zing zó, dat de oorlog in vrede overgaat.

19 Zing hem: Bewerk door uw zang, dat hij.... Zo is ook zingen in de volgende verzen op te vatten.

28 als ghy sterft: zelfs bij uw sterven.