De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendGedachtenis van Geurt Diedriks van Beuningen,aant.Ga naar voetnoot*
Raedt en Burgemeester van Amsterdam.
| |
[pagina 402]
| |
De burgertwist vreet in, als kancker.
Mijn goude vryheit in de klem,
Die hangt aan 't stijven van een stem.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ick heb veel Raden, luttel vaders.Ga naar voetnoot15
Toen sloegh sijn hart, en al sijn aders
Van schrick, en vaderlijcke vrees;
En hy verpijnde sich, en reesGa naar voetnoot18
Al hijgende op, en liet den wagen
20[regelnummer]
De krancke leên op 't Raathuis dragen;
Soo uitgemergelt en gemat:
Niet eens beducht, of schockend radt
Of winterlucht sijn tijt moght korten,
En op een nieuw hem in doen storten.
25[regelnummer]
De wederspannigheit vernamGa naar voetnoot25
Den geest, die uit den grave quam:Ga naar voetnoot26
Een voorspoock, dat haar afgang spelde.Ga naar voetnoot27
Men denck hoe 't bitter hart ontstelde.
De flaauwe vroetschap scheen verlicht,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Alleen door Beuningens gesicht,
En stemde 't eerlickst met malkandren.Ga naar voetnoot31
Soo kon een stem de kans verandren:
Soo leeft een grijs en rijp verstandt
Een oogenblick voor 't vaderlandt;Ga naar voetnoot33-34
35[regelnummer]
Na lange moeite, en veele jaren.
Godt wil sijn bloet en Mostert sparen.Ga naar voetnoot36
|
|