De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendVredewensch aen Constantyn Huigens.aant.aant.Ga naar voetnoot*O Ridder, die den noit verwonnen heldGa naar voetnootvs. 1
Gestadigh volght, in 't bloedigh oorlooghsveld,
En saeght hem korts, in 't oude worstelperckGa naar voetnoot3
Versengen myn' geboortstroom voor Rynberck:
5[regelnummer]
Wat portghe my dat ick den leeuw ophits,
Die al te heet op 't sorgelycke spitsGa naar voetnoot6
Sich selven waeght in veldslagh en voor vest,
En sleept den roof in syn doorluchtigh nest?
Hy spiegel sich veel eer aen Cazimir,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die onlangs werd getroffen van dit vier.
Hy spiegel sich aen d'eer van Swedenryck,Ga naar voetnoot11
Wiens weduw treurt op het gebalssemt lyck.
Het oorlooghslot verschoont nu den soldaet,
| |
[pagina 393]
| |
En lacht, wanneer het opperhoofden slaet.
15[regelnummer]
De koegel snort d'onedelsten voorby,Ga naar voetnoot15
En blindling treft de grooten op een ry.
't Is veilighst dat ghy den Nassauwer stuit,
Op synen toght: dies stel uw gulde luit,
En streel den held, dat het gemoed bedaer,
20[regelnummer]
En vre verkies voor oorloogh en gevaer.
De vreê, een schat by veelen onbekent,
Die overtreft triomfen sonder end.
D'olyf behaeght my boven den laurier.
Wat is de krygh een woest verslindend dier!
25[regelnummer]
Dat weet het volck 't welck op de grensen sucht,
En eeuwigh kermt in een benaude lucht.
Wat heeft het schier een eeuwe niet besuurt.
Elck vecht om vre, maer Neerlands oorloogh duurt.
Het uitheemsch schuim d'inlandsche vruchten maeit.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
De zee en 't veld met lycken syn besait.
De nagebuur die schent ons jaerlyx aen,Ga naar voetnoot31
Uit eige baet, en juicht soo wy vergaen.
Vervloeckte krygh, is 't noodlot, dat dit land
Tot's andren rust heel Spanjen hou aen band.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Soo moeten wy het draegen met gedult,
En achten ons rampsaligh buiten schuld.
Juste.
|
|