De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 382]
| |
Lyckklaght over Ernest Kazimiraant.Ga naar voetnoot*Graef van Nassau, Stadhouder van Vriesland, &c.Syn traenen kleen bewijs van grooten rouwe,
Soo staeck misbaer, medoogende gemeent,
En treur, gelijck die troosteloose vrouwe,Ga naar voetnootvs. 3
Dat marmerbeeld, 't welck stom, niet sucht nocht steent.
5[regelnummer]
Het leeft nochtans, maer 't hart dat is gesloten
Van 't bittre wee, van al te strengen nood.
De geest bewelt sit vast, en kan niet vloten:Ga naar voetnoot7
En naulicks scheelt hier 't leven van de dood.
Aleveneens sat Andromach beneepen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Doen sy helaes! de leyde maere ontfing:Ga naar voetnoot10
Doen Trojes vest het lijck door 't stof sagh sleepen,Ga naar voetnoot11
En 't kermen boven alle daecken ging.
Bedrieghlijck lot des oorlooghs, wy beloofden
Ons selven vast laurieren na'et beleghGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Van 's vyands steên; en ah! ghy treft de Hoofden
Des volcks, en rucktse in hun triomfen wech.Ga naar voetnoot16
Triomfen, neen, bedroefde nederlaegen,
En schipbreuck, die gaet strijcken met de winst.Ga naar voetnoot18
De blyschap word verdruckt door 't jammerklaegen.
20[regelnummer]
't Gequetste breyn weeght meest, de zege minst.Ga naar voetnoot20
Waer is de deughd, die alle lemmers wette?Ga naar voetnoot21
| |
[pagina 383]
| |
Hoe blaeckt sijn oogh nu niet van 't gloeyend vier,
Gelijck het deed, doen hy den helm opsette?
Hoe ongelijck is dees nu Kazimir?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Die Kazimir, die flus soo braef te paerdeGa naar voetnoot25
Noch draefde met den vluggen hoef in 't zand:
En eyschte fier met schitterenden swaerde
Den sleutel van het strijdbre Gelderland.Ga naar voetnoot28
Die heldenbaeck, die d'uyterste gevaerenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Was doorgesolt met onverschrocken moed.Ga naar voetnoot30
Hoe sienwe nu de grijsheyd sijner hayren
Geverwt, geklist van sijn doorluchtigh bloed?Ga naar voetnoot32
Nu sal hy meer geen swarte Spanjerds jaegenGa naar voetnoot33
In 't vlacke veld. nu sal hy stad nocht slot
35[regelnummer]
Nocht schanssen meer bestormen, en belaegen,
Of dondren met kortouwen als een God.Ga naar voetnoot36
Hy sal voortaen de Veluw niet meer vegen,
Nocht 't woeste schuym en 't bruysen van dien vloed
Des dwingelands op sijnen staelen degen
40[regelnummer]
Afstuyten trots, en setten voet by voet.Ga naar voetnoot40
De Hemel wil dees dapperheden kroonenGa naar voetnoot41
Met eeuwigh heyl, terwijl wy onvermoeyt
Die danckbaerlijck erkennen in sijn soonen,
Twee rancken daer des vaders aerd in bloeyt.
I.v. Vondelen.
T' Amsterdam, Voor Gerrit Iansz, Boeckverkooper, woonende op den hoeck van de Doele-straet, in den witten Engel. 1632. |
|