De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 380]
| |
Hvigh de Groots verlossing.aant.Ga naar voetnoot*Aan Mevrouvv Marie van Reigersbergh.Gewelt van wallen, dubble gracht,Ga naar voetnootvs. 1
Ontruste honden, wacht by wacht,Ga naar voetnoot2
Beslage poorten, ysre boomen,
Geknars van slotwerck, breede stroomen,
5[regelnummer]
En d'onvermurwde kasteleinGa naar voetnoot5
Versekerden, op Loevestein,Ga naar voetnoot6
Den Grooten Huigen, buiten duchtenGa naar voetnoot7
Van in der eeuwigheit t'ontvlughten:
Ten waar sijn schrandre gemalinGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En druckgenoot en kruisheldinGa naar voetnoot10
Een eerlijcke uitkoomst had gevonden,Ga naar voetnoot11
En hem van 't lang verdriet ontbonden.
Sy sprack: mijn lief, mijn levens licht,
(De tranen stonden in 't gesicht)
15[regelnummer]
Sal dees spelonck uw glans versmooren,
En is uw deught dit graf beschoren?Ga naar voetnoot16
Helaas! maar 't is vergeefs gesuft.Ga naar voetnoot17
Hier helpt geen kermen maar vernuft.
Mijn geest die sal wat groots besoecken.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Terstont verandert hy in boecken.
De schiltwacht draaght dien vetten buit
Op hare beê voor boecken uit.
Een vrouw belacht al die haar perssenGa naar voetnoot23
En laat hen op de tanden knarssen.
25[regelnummer]
Een vrouw is duisent mannen t'ergh.Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 381]
| |
O eeuwige eer van Reigersbergh,
De volgende eeuwen sullen spreken,
Hoe ghy den haat hebt uitgestreken.Ga naar voetnoot28
Na datge op 't droef gevangenhuis,
30[regelnummer]
Gelijck Marye neffens 't kruis
Vw bruigom, onder moordenarenGa naar voetnoot31
Gerekent, trooste heele jaren.Ga naar voetnoot32
Soo liet de trouwe Michol eerGa naar voetnoot33
Haar liefsten schat met koorden neêr;
35[regelnummer]
Toen Sauls zwaarden hem besetten,Ga naar voetnoot35
Gelijck de jagers 't hart met netten.
Aldus wert Lynceus oock geredt
In sijn belegert bruiloftsbedt,Ga naar voetnoot38
Toen soo veel ledekanten smoorden
40[regelnummer]
In 't gruwlick bloedt der mannemoorden.Ga naar voetnoot37-40
Vergun mijn luite datse speelGa naar voetnoot41
Het bergen van ons lantjuweel,Ga naar voetnoot42
In 't onweêr, dat het roer vermande,Ga naar voetnoot43
Toen 't groote schip vol stuurmans strande.Ga naar voetnoot44
|
|