De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendTrovringk van Pieter Willemsz. Hooft,
| |
[pagina 368]
| |
Die Kristelicke gloet
Ontstack zijn vroom gemoet.
De brant hem minnetaal deed spreecken.
Hy viel aan 't vleien en aan 't smeecken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Geen moeite was te veel
Om winnen 't hartkasteel.
Hier was de Kuischeit in belegen.Ga naar voetnoot17
Sy wert bestormt langs steile wegen:
En elcke vryers praatGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Had kracht, als een granaat.
Zy wist geen raat om 't vier te lessen,Ga naar voetnoot21
En vont gevaar door zoo veel bressen:Ga naar voetnoot22
Noch bootze tegenweer,
Vit hoop niet, maar om d'eer.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Hy badse: lief, genoegh gevochten:
't Is best een nut verdragh gevlochten,
En uwe trouw verlooftGa naar voetnoot27
Aan my, uw wettigh Hooft.Ga naar voetnoot28
In't endt haar boezems vorst ontdoide,
30[regelnummer]
En al die fiere moedt verstroide.Ga naar voetnoot30
Sy trat den helt te moet,
Behoudens lijf en goet.Ga naar voetnoot32
Toen zaghze wat de ziel betovert,
En hoe 't geluck haar had verovert,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En, onder Hoofts vooghdy,
Gehult tot heerschappy.Ga naar voetnoot36
|
|