De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 322]
| |
Inwying van den Christen Tempel t'Amsterdam.aant.Psalm 118.
De steen, dien de boumeesters verworpen hebben, is een hoecksteen geworden. Gedrukt in 't Iaer MDCXXX. | |
[pagina 323]
| |
Inwying van den Christen Tempel t'Amsterdam.Ga naar voetnoot*Op op, mijn' Sanggodin, schep adem, in de hoven:
De winter is voorby: de wolcken sijn verstoven.Ga naar voetnoot2
De sinnelijcke May weeft bloemen, tot een' huyf,Ga naar voetnoot3
En mengelt geur en kleur. ick hoor de tortelduyf:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Die bang voor havick, valck, griffoenen, rave, en wouwen,Ga naar voetnoot5
In steenreet en spelonck sich naulicks dorst betrouwen.Ga naar voetnoot6
Het vosken druypstaert, dat den wijnbergh heeft geschent,Ga naar voetnoot7
En sijnen staert soo fier te krullen was ghewent.
Al sijn de gansen schuw van heylige laurieren,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En vyand van de swaen: op wiens musijck sy tieren,Ga naar voetnoot10
Met heesche keelen, en wanschickelijck geschal:Ga naar voetnoot11
Soo menighmael sy weckt, in Amstels burreghwal,Ga naar voetnoot12
De Christe maeghden, en de vryers haer' gespeelen:
Wien vryheyd waerder is, als ringen en juweelen:
15[regelnummer]
Daerom en voeght het niet, dat Poësy en geestGa naar voetnoot15
Verstommen, aen den rey van dese tempelfeest.Ga naar voetnoot16
Iehova, die het saed, wt Abrams stam gesproten,
Had wtgeteeckent, tot sijn' lieve bondgenoten,Ga naar voetnoot18
En van 't Egyptisch juck verlicht, op 't ongesienst:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Door Moses, dat verplichte, aen een' bysondren dienst.Ga naar voetnoot20
Het ampt des Priesterdoms bekleeden de Levyten.
De bondkist werd betrout den heyligen tapyten,Ga naar voetnoot22
En dwaelde, met het heyr, verdadight door 't geloof,
| |
[pagina 324]
| |
En 't swaerd: en was somtijds der Filistijnen roof:
25[regelnummer]
Tot dat haer Isrel brogt, met priesterlijcke staci,Ga naar voetnoot25
In Salem, Davids stad, beschermt voor plonderaci.Ga naar voetnoot26
De koning denckend, dat hy asschen was en stof,Ga naar voetnoot27
Sprack schaemroot: ick bewoon een prachtigh cedren hof:
Maer 's hemels heerlijckheyd, wtmuntend, door den luyster
30[regelnummer]
Der wonderdaden, berght haer heldren glans, in 't duyster:
Men bou haer een paleys, op Sions vaste rots.
So spreeckend, klonck de stem des waeren Dondergods:Ga naar voetnoot32
O David, staeck den bou, in uw gemoed besloten:
Ghy hebt, met menschenbloed, het aerdrijck overgoten:
35[regelnummer]
Vw wijse nasaet, die de wreede wapens schorst,Ga naar voetnoot35
En Iudaes scepter swaeyt, ghelijck een vredevorst,
Sal mijnen naem een huys, met hooge daecken, wyen:
En wat hy aengrijpt sal tot Iakobs heyl gedyen.Ga naar voetnoot27-38
De kracht van dees' beloft bleeck namaels, doen de son
40[regelnummer]
Haer' straelen spiegelde, in het koor van Salomon:Ga naar voetnoot40
Die self de bondkist, op het juychen van de schaeren,Ga naar voetnoot41
Met pracht, ten tempel voerde, en offerde op d'autaeren:
Soo dat, op sijn' gebeen, het hemelsch vier terstond,
Ghelijck een blixem, storte, en d'offerhand verslond.
45[regelnummer]
De kerck was vol van God: de stammen, al beladenGa naar voetnoot45
Op 't aensicht vallend, hem, met schrick geraeckt, aenbaden.
Dit bedehuys verknocht de Godheyd, aen 't gebed:
De Godheyd wederom d'aenbidders, aan haer' wet.Ga naar voetnoot47-48
Maer naulicks staet 't gebruyck der beste dingen open,
50[regelnummer]
Of 't misbruyck komt terstond schijnheyligh ingheslopen.
De reuckeloose Iood word op sijn voordeel stout,Ga naar voetnoot51
En stoft op dat gesticht, en op 't gewyde goud,Ga naar voetnoot52
Op Arons borstgesteent, op Sabbatten, en feesten,Ga naar voetnoot53
Op wierroock, offerhand, en slaghting veeler beesten:
55[regelnummer]
De priester 't voorhoofd kreukt: weeft spreuken in sijn kleed,Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 325]
| |
Maer 't meest, gehoorsaemheyd weerspannigh hy vergeet.Ga naar voetnoot56
O reuckeloos geslaght, die, met uw' guycheltroni,Ga naar voetnoot57
Meent God te paeyen, door een' bloote ceremoni:
Wat stoft ghy, op uw' kerck, met Cherubins bemaelt?Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Der heemlen hemel self Gods grootheyd niet bepaelt:Ga naar voetnoot60
Sijn' voetschabel is d'aerd: de hemel is sijn setel.Ga naar voetnoot61
Wat slaghtghe schaep, en koey, en kalvers, soo vermetel?Ga naar voetnoot62
Hy drinckt geen bockenbloed: sijn' almaght alles schept:
Wat op het aerdrijck weyd, wat in de lucht sich rept.
65[regelnummer]
Het lust sijn' Majesteyt in tempels nocht in troonen,Ga naar voetnoot65
Maer in een buyghsaem hart te waeren en te woonen.Ga naar voetnoot66
Hy roept: besnijdenis nocht voorhuyd geld voor my,Ga naar voetnoot67
Indienmen hart en sin niet breydel en besny.
Maer 't is vergeefs gepreeckt, geroepen en gekreten,
70[regelnummer]
Gewaerschout en gedreyght, door teeckens en Profeten:
De boosheyt kanckert in; sy heelt door Smout nocht salf.Ga naar voetnoot71
Men knielt, voor valsche Goon: men huppelt, om het kalf.Ga naar voetnoot72
De dolle scheursucht valt aen 't rijten en verwarren:
Men soeckt aen Baäl troost, aen 't noodlot van de starren:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Men smoockt voor Astarot: men offert kinders op,Ga naar voetnoot75
Ia 't suygeling, ten brand, aen Molocks gruwelpop:Ga naar voetnoot76
Men schend sijn' handen aen Gods boden en gesanten:
Men steenigt, vangt en spant, die deugd en waerheyd planten:
Rechtvaerdigheyd gheschopt, moet kroppen haer verdriet:Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
De rechter 't vonnis velt, ghelijck 't de vorst ghebied.Ga naar voetnoot77-80
De sonden klimmen hoogh, en darren God aenblaffen:Ga naar voetnoot81
Hy word gheterreght, om hun' lastering te straffen,
En maeyt, met Babels kling, als in een' rijpen oegst:Ga naar voetnoot83
En boeyt het overschot, en laet den tempel woest.
85[regelnummer]
Doen steendense, aen d'Eufraet, om 't sot en valsch betrouwen.
De hemel gaf in 't end genade, tot herbouwen:
Sy nau ghebetert, door de straemen van de roe,Ga naar voetnoot87
| |
[pagina 326]
| |
Hardneckigh keeren hem den rugge t'elckens toe:
Dies houdse God, door straf, gestadigh in den toome:
90[regelnummer]
Nu plaeghtse Antiochus, nu 't heyr van 't maghtigh Rome:Ga naar voetnoot90
Tot dat Iudea, na 'et ontwyen des autaers,
De kerck weer rysen sagh, in spijt des plonderaers:
Recht voor de koomste van den hemelschen Messias:Ga naar voetnoot93
Die (na sint Ians hoofd was 't bancket van Herodias)Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Verruckt, door yver Gods, besocht sijn heylighdom:Ga naar voetnoot95
Versteurde 't duyvekoor: stiet wisselbancken om,Ga naar voetnoot96
En dreef de beesten wt, en riep: men maeck mijn' stede
Tot moort nocht gruwelkuyl: maer wydse den gebede.Ga naar voetnoot98
Wee, Schriftgeleerden, wee, geveynsde Fariseen,
100[regelnummer]
Ontsien door meesterschap, vermomt met lange kleên:Ga naar voetnoot100
Op muggesiften graegh, en op 't kameelverslinden:Ga naar voetnoot101
Voorsitters aen den disch: dwaelstarren voor de blinden:
Ghy reyst om Zee en land, en woelt, en wroet, en leert:
En broed een duyvels kind, van elck, dien ghy verkeert:Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Ghy pronckt, in 't voorgestoelt, en dart den hemel sluyten,Ga naar voetnoot105
Voor andren menschen, en blijft self verstockt daer buyten:
Ghy bout de graven der profeten, wt uw' schat,Ga naar voetnoot107
En jaeght Godvruchtigheyd, wt haet, van stad tot stad:Ga naar voetnoot108
En steeckt met klauwen, die van verschen neerslagh leken,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
De torts aen, die uw' burgh en tempel aen sal steecken.Ga naar voetnoot110
Dat was het wolvenest barmhartigheyd geverght:Ga naar voetnoot111
Levijt nocht ouderling gebetert, maer geterght.Ga naar voetnoot112
Verbolgen borstense wt, als borssen aen hun' keten:Ga naar voetnoot113
Godslasteraer, mutyn, van Belsebub beseten:Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Wijnsuyper, sondaers vriend, vervloeckt Samaritaen:
Verleyder, die het volck vervoert van Moses baen,
Den heylgen Sabbat breeckt; en hindert cijs te geven.Ga naar voetnoot117
Sy raepten steenen op, en stonden na sijn leven:
Tot datse, op 't Paeschfeest, hem, om maght en leer beroemt,
120[regelnummer]
Door synodael besluyt, van Kayfas verdoemt,Ga naar voetnoot120
| |
[pagina 327]
| |
Verraen van Iudas, om 't genot van silverlingen,
Door Salems landvooghd, by de moordenaers ophingen.Ga naar voetnoot122
De galgenbergh het bloed des Salighmaeckers swelght:Ga naar voetnoot123
Dies Titus stad en kerck, ten gronde toe verdelght.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Doen spotte 't heydendom, met hun die God bespotten,
En onder het belegh sich splissen, in twee rotten:Ga naar voetnoot126
Dan wederom in twee, all' d'yvraers voor de wet:
Een gouden tittel, soo die niet en waer besmet,Ga naar voetnoot128
Met kerreckschennis, doen vast daeghlijcx dol en dwaser,
130[regelnummer]
D'een', onder de banier van blaesbalgh Eleaser,Ga naar voetnoot130
Met steenbusch en met schicht beschoot d'omringde stad,Ga naar voetnoot131
En bruyckte 's tempels tin, tot haere storremkat.Ga naar voetnoot132
Sy selve branden 't graen: en hoe sou d'Arend wijcken?Ga naar voetnoot133
De woende tempel schaft hem lecker aes van lijcken:Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
De marckt een kerckhof word: de straten een' woestijn:
Op dat, in doodse plaets, den wl min schuw moght sijn.
De Christen nu verlicht, door 's Euangelijs klaerheyd,
De Godheyd overal aenbid, in geest en waerheyd.
De schaduw wijckt de son. het heylighe is ghesteurt:Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Wiens voorhang al voorheen was midden doorgescheurt,Ga naar voetnoot140
Doen ons aertspriester, na'et verloop van Arons uuren,Ga naar voetnoot141
Sijn' afgepijnden geest, door vloeyende quetsuuren,Ga naar voetnoot142
In 's vaders handen gaf: om opgheweckt, weerom
Aen Godes rechterhand, sijn eeuwigh priesterdom,
145[regelnummer]
Als een Melchisedech, in 't hemelsch koor, t'aenvaerden:Ga naar voetnoot145
Als hoofd van sijn' gemeente, in hemel, en op aerden.
Schep moed, belade siel, de gramschap Gods word koel:Ga naar voetnoot147
En vol betrouwens, kruyp voor dien genadestoel.
Swijght, hutte des bescheyds, oraklen, en Sibyllen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Synoden, en Rabbijns: in nood en kerckgeschillen,
Blijft Christus 's menschen troost, die niemands recht verkort.
Wat Priester, wat Profeet was oyt soo overstort,
| |
[pagina 328]
| |
Met gaeven van den geest? wijck, schriftgeleerde sotheyd:
Lichaemlijck woont in hem de volheyd aller Godheyd.
155[regelnummer]
Waeck op dan, Burgery van 't nieu Ierusalem:Ga naar voetnoot155
Gehoorsaem 't woord des soons, vereert door 's vaders stem:
Aenbid hem, die u, door sijn' salving, kan verstercken:
Vergaep u niet te seer, aen prael van sichtbre kercken.
De Christelijcke schaer, door Goddelijck bevel,
160[regelnummer]
Aen onderlingen plicht verbonden evenwel,Ga naar voetnoot160
Heeft, na gelegentheyd van vrye of slaefsche tijden,Ga naar voetnoot161
Ghepooght des Heeren naem eenstemmigh te belijden:Ga naar voetnoot162
En God in schuur of huys of tempel aengebeen:
En door gemeenschap sich gesmolten onder een.
165[regelnummer]
O redelijcke dienst, wie weygert aen te bidden,
Daer Iesus, als een' duyf, van boven daelt, in 't midden:Ga naar voetnoot166
Dan die van God veraerd, van ydelheyd versaed,Ga naar voetnoot167
Als 't vee, het oogh om laegh, en niet ten hemel slaet?
Wat oprecht Christen sou dien segen willen derven,
170[regelnummer]
Om boeten, ballingschap, om rasphuys, en om sterven?Ga naar voetnoot170
Den goeden God sy lof, en Amstels wijsen Raed:
Dat den verdruckten nu dees tempel open staet:
Dat Christe sielen noch, om Christlijck te vergaeren,
Nocht schat nocht yver, aen dien tempelbou, bespaeren,
175[regelnummer]
Maer redden sich, door smaed, en allerhande kruys.Ga naar voetnoot175
Bewaeck, o Iakobs God, bewaeck dit bedehuys:
Wilt, met uw' vleuglen, dees' vergadering bedecken,
En op haer suchten een' Nassauschen Heyland wecken:Ga naar voetnoot178
Die op sijn' schouders tors de poort van Loevesteyn,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En omvoer, in triomf, dien norssen kasteleyn:Ga naar voetnoot180
Op datwe u loven, en gedrooght van alle traenen,
De maghten eeren, als geloovige onderdaenen:
Die door Godsaligheyd, en vryheyd van 't gemoed,
Dit aerdsche rijck versmaen, op hoop van 't eeuwigh goed.
Psalm 118. Dat is van den Heere geschied, en het is een wonder voor onsen oogen. |
|