De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 329]
| |
Dusdanige penningen sijn te Leyden gemunt, geduurende het belegh, tot onweerspreeckelijck bewijs, datmen voor Vaderland, en Vryheyd gevochten heeft, en niet om de Gommaristen beuls te maecken, over het geweeten van andren Christenen.
| |
Haec Libertatis Ergo,
| |
[pagina 330]
| |
Een Burgermeester, die den moed van Ga naar margenootb Burgerhart
(Die Holland geen' slaevin wou laeten van den Tiber)
20[regelnummer]
Geërft heeft, en gestuyt de stormen van den Iber,Ga naar voetnoot20
Van pest en oproer, en gestrengen hongers nood:
En, voor stads Vryheyd, sich geoffert aen de dood.
Hoe sprack hy tegens hen, die door 't lang vasten kreeten,
En toonden 't mager lijck, al raesende en beseten:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Mijn eed verplicht mijn' trou. 'k ontseg u deesen eysch.Ga naar voetnoot25
Indien u honger parst, slacht my, en eet mijn vleysch.
Soo kaetst een' rots te rug 't geweld der woeste golven.
Soo vrijd een harders hart sijn' kudde voor de wolven.Ga naar voetnoot28
Verwerf, o Vander Werf! dien wel verdienden krans.
30[regelnummer]
Verleenme dichtens stof, en geef mijn' vaersen glans.
Het lustme nu den naem der helden te vervarschen,Ga naar voetnoot31
In 't aengesicht van die op hunne tanden knarssen,
En Holland poogen, na'et verschoppen van den Graef,Ga naar voetnoot33
Ga naar margenootc Te maecken schandelijck een' tienmael snooder' slaef.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
O Held! die, met uw bloed, den burgerbrand woud blusschen,Ga naar voetnoot35
Indienghe nu uw bloed geschopt saeght van het kussen,Ga naar voetnoot36
Vervloeckt, vervolght, en van verradery betight,
En, op ons vry autaer, de tyranny gesticht:
Ghy soud uwe oogen nocht uwe ooren nau gelooven.
40[regelnummer]
Wy klaegen 't God, en u, en roepen 't voor den dooven:Ga naar voetnoot40
Wat wterlijck geweld niet winnen kon, op 't land,
Word, onder decksel van een' suyver' predikant,
Behendigh ingevoert, met ongestuymigh woelen.Ga naar voetnoot43
De Duyvel raeskalt, door 't Orakel van de Ga naar margenootd Doelen,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Met maght gewapent: en het Trentische besluytGa naar voetnoot45
Word, op den titel van hervorming, ingekruyt.Ga naar voetnoot46
Ga naar margenoote De spiegels van de deughd sijn martelaers t'Athenen.Ga naar voetnoot47
Men hoort op 's Gravensteyn de Christe sielen steenen.Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 331]
| |
Griffoenen slaen hun' klaeu in 't eerlijck burgers goed.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Men plaeghtse om 's Heeren woord met ballingschap, en boet.
Men dwingtse, tegens recht, sich selleve te grieven
Met eed, en leydse voort, als knevelaers en dieven.Ga naar voetnoot52
Men geeftse om een sermoen den plondergeus ten roof,Ga naar voetnoot53
En krijghslien. dit's de vrucht van 't Gommarist geloof.
55[regelnummer]
Vergeefs hebt ghy gestreen, met Welhem van Oranjen,
En voor de borst gehad de monarchy van Spanjen.Ga naar voetnoot56
Een lichte Ga naar margenootf monnick, die sijn' kap hing op den tuyn,Ga naar voetnoot57
Stelt Leyden nu de wet, en maeckt sich 's volcx tribuyn,
En treckt 't gesegh aen sich, met eenen Burgermeester,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Soo boos als onbeschaemt. elck ziddert'er, elck vreest'er.
Heeft uwe stad nu voor Calvin de speer gevelt?Ga naar voetnoot61
Heel anders spreeckt 't geschrift van 't stom papieren geld.
s'Ontfang haer eyge munt, in deughdige betaeling:Ga naar voetnoot63
Die tuyght van Vryheyd, en verlochent de bepaelingGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Der lange mantels, en der breed gerande hoên:
Die, onder de gemeent, Ga naar margenootg soo grove logens voen:
En sulck een' logentael betreed den stoel der waerheyd,Ga naar voetnoot67
En schept erfduysternis, wt middaghs heldre klaerheyd.Ga naar voetnoot68
Ghy blaffers, schuurt uw' poort. geen' logen heeft hier kans.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
De Leeu die voert 't blasoen der Vryheyd op sijn' lans.Ga naar voetnoot70
Hy pronckt hier niet vermomt, met Schriftgeleerde grijnsen.Ga naar voetnoot71
Om Vryheyd geeft hy schot en lot, en pacht en chijnsen,
En sweet van al den last: dus verght hem niet te veel.Ga naar voetnoot73
't Is noch het selve dier, dat Ga naar margenooth Phlips greep by de keel:
75[regelnummer]
Dat Albaes aenval schutte, op sijn' bebloede tanden.Ga naar voetnoot75
Men ringeloor het niet, met Synodaele banden.
Men nijp het in geen' kou van Loeve of Graevesteyn.Ga naar voetnoot77
't Wil ruymschoots weyen: sulcke koten sijn te kleyn.Ga naar voetnoot78
| |
[pagina 332]
| |
Sijn' munt roept dat hy heeft Voor 't Vaderland gevochten,
80[regelnummer]
En niet sijn' tuyn alleen voor Bogerman gevlochten,Ga naar voetnoot80
Voor Ga naar margenooti Wael, of Vlaming, die 's lands ingeboren terght:Ga naar voetnoot81
Van wien hy, in sijn' nood, is sacht geherreberght.Ga naar voetnoot82
Ondanckbre vreemdeling, die om uw' oproerstucken,
Korts naeckt verbannen, tracht uw' huysheer te verdrucken,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En trappelt op het hart uw' voestervrou, die elckGa naar voetnoot85
Gebaeckert heeft, en opgekoestert, met haer' melck.
O bittre spruyten van dien alssembittren stamme,Ga naar voetnoot87
Ga naar margenootk Die, naulijcx 't vier ontvloon, Serveet verwees ter vlamme,Ga naar voetnoot88
Hoe aerdghe na den struyck, daerghe wt gesproten sijt:
90[regelnummer]
Wanneerghe galle braeckt, en in de glasen smijt,
En spoockt, als Duyvels, langs de straeten op en neder.
Ga naar margenootl Schout Bont die graselt vast, en blinckt in 't gouden leder,Ga naar voetnoot92
En, als een tiger, op d'onnooselheyd verwoed,
Parst wijn wt traenen, en laed smeer, by 't sweet en bloed
95[regelnummer]
Der schaemle burgers, die soo mannelijck sich queeten:Ga naar voetnoot94-95
Die liever eenen arm, op schildwacht, wilden eeten,Ga naar voetnoot96
En met den andren noch verdadigen hun' saeck,
Als vallen in 't geweld des vyands, soet op wraeck.Ga naar voetnoot98
Wat sijnse vryer nu als Indiaensche slaeven.
100[regelnummer]
Hen pickt geen' Spaensche kray, maer Ga naar margenootm Gommers felle raeven,Ga naar voetnoot100
Die krassen, om het aes van Hollands melleckkoe,
Die boter karnt, en krijght de huyd vol slaegen toe.Ga naar voetnoot102
Haer' huyd, haer gras, haer smeer, haer' hoornen pacht betaelen:
Noch deedse 't willigh, moght haer' siel slechs adem haelen,
105[regelnummer]
In d'algemeene lucht, vrypostigh ongemoeyt.Ga naar voetnoot105
Maer ah! sy sucht vergeefs. vergeefs is 't datse loeyt.
Men slijt den tijd te hoof, met klassikaele grollen.Ga naar voetnoot107
Men heeft het veel te drock, met Sisyfs steen te rollen.Ga naar voetnoot108
| |
[pagina 333]
| |
Broeckhoven vangt en spant, en graeft aan 't Malle gat:Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Daer Amsterdam om lacht, die wel bestierde stad:
Wiens Vryheyd gaet ten Rey, op pijpspel, trom en snaeren:
Wiens Christen tempel rijst, met pylers op pylaeren:Ga naar voetnoot112
Dat lockt d'wtheemschen, die verbaest staen stijf en sterck,Ga naar voetnoot113
En breyen gunstigh wt hun' segen, over 't werck.
115[regelnummer]
Ga naar margenootn God, God, seydt d'Amstelheer, sal elcx geweeten peylen.Ga naar voetnoot115
De Vrydom ga sijn' gang, en vliegh, met volle seylen,
Den Ystroom wt en in: soo word ons' vest gebout:
Soo tast de koopman tot den elleboogh in 't goud.
Geen paep, geen stokebrand magh hier den wervel draeyen.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
De toghtschuyt leydt gereed, voor all' die oproer kraeyen,Ga naar voetnoot120
Als Ga naar margenootp Smout, en Kloppenburgh: wien nu het harte breeckt,
Soo dick hy, in den Briel, voor ses paer ooren preeckt:Ga naar voetnoot122
Om dat hy trouweloos sijn' rotgans Paus wou hullen,Ga naar voetnoot123
En botsen d'Overheyd met Geusen aflaetbullen.Ga naar voetnoot124
Gemunt in Vrystad, met oude Leydsche stempels. |
|