De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 289]
| |
De Rynstroom,aant.aant.Ga naar voetnoot*aen Iohan Wolphard, Heer te Brederode, Vryheer te Vianen.Doorluchte Rijn, mijn soete droom,Ga naar voetnootvs. 1
Van waer sal ick u lof toesingen?
Mijn treckende geboortestroom,Ga naar voetnoot3
Ghy koomt uit Zwitsersche Alpes springen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als hoofdaêr der begaefde Euroop.Ga naar voetnoot5
De Donau, uw afkeerigh broeder,Ga naar voetnoot6
Nam oostwaert op syn' snellen loop,
Ghy Noordwaert; doen een selve moeder,
Begort van regen ys en sneeuw,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
V baerde voor soo menige eeuw.
Germanjen lagh noch wild begroeit
Van syn Hyrcynsche wilde wouden,Ga naar voetnoot12
Tot dat het namaels werd besnoeit,Ga naar voetnoot13
En door de tucht in toom gehouden.
15[regelnummer]
Ten leste dorst ghy, strijdbre Rijn,
Den Tiber op syn feest bestoken;
Die voor u neegh, doen Constantijn
Van uwen oever opgebroken
Ging strijcken met den ouden roofGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Van Rome en 't Heidensch bygeloof.Ga naar voetnoot15-20
| |
[pagina 290]
| |
Ghy naemt het juck van Christus aen.Ga naar voetnoot21
Men hoorde uw vrolijcke oevers schatren,Ga naar voetnoot22
En scheent de heilige Iordaen
Te tarten met gedoopte watren.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Het Christen kruis en viel uw' rugh
Soo swaer niet, als weleer te draegen
Den last van Cesars legerbrughGa naar voetnoot27
En Drusus, die u dede klaegenGa naar voetnoot28
Om vijftigh sloten swaer van steen,
30[regelnummer]
Gebouwt langs uwe kanten heen.
Maer uw geloovigh Christendom
Beproeft werd, als het goud in d'oven,
Doen Attilaes verwoede tromGa naar voetnoot33
't Geruisch uws waters quam verdooven,
35[regelnummer]
En verwde met onnosel bloed
En damde uw kil met kuische dooden,Ga naar voetnoot36
En trapte met een' droncken voet
Op woeste steden, leegh gevloden,
Of brande uw hair af met syn toorts,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Beklad en druipend van veel moords.
Ghy schreide met een heesche keel
Den hemel aen, om troost verlegen;
Die sond u Karel, 't Rycksjuweel:Ga naar voetnoot43
Dees kon d'onveilige oevers veegenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Van onduitsch en baldaedigh schuim,Ga naar voetnoot45
Gelijck uw Constantijn voorheenen.
Doen kreeght ghy uwe randen ruim,Ga naar voetnoot47
En saemelde uw verstroide steenen,Ga naar voetnoot48
En saeght dien held vol godesvrucht
50[regelnummer]
Syn' lusthof planten in uw lucht.Ga naar voetnoot50
O onvermoeide molenaer,
O stedebouwer, schepedraeger,
O rijxgrens, schermheer in gevaer,
| |
[pagina 291]
| |
Wijnschencker, veerman, oeverknaeger,
55[regelnummer]
Papieremaecker, schaf papier,Ga naar voetnoot55
Daer ick uw glori op magh schryven,
Vw water dat ontvonckt mijn vier.Ga naar voetnoot57
Mijn sinnen in uw wedde dryven,Ga naar voetnoot58
En speelen als een dartle swaen,
60[regelnummer]
Verleckert op uw wijngerdblaen.
Ghy schijnt een aerdsche regenboogh
Gekleed met levendige kleuren,
En tart den hemelschen om hoogh,
Die hierom nydigh schijnt te treuren.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De blaeuwe en purpre en witte druif
Verçiert uw stedekroon en locken,
En muscadelle wijngerdkuif.
De vlieten staen met wijngerdstockenGa naar voetnoot68
Rondom u, druipende van 't nat,
70[regelnummer]
En offren elk hun watervat.
Daer is de Main, een pijnberghs soon,Ga naar voetnoot71
De Moesel met haer appelvlechten,Ga naar voetnoot72
De Maes, die met een myterkroon
Om d'eer met onsen Rijn wil vechten,Ga naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
De Roer, die 't hair met riet vertuit,Ga naar voetnoot75
De Necker, met een' riem van trossen,Ga naar voetnoot76
De Lip, gedost met mosch en kruid
Van overhangende eicke bosschen,
En duisend andren min van roem,
80[regelnummer]
Bekranst met loof en korenbloem.
Ghy streckt de voeten aen 't geberght,
Daer sich de Zwitsers in bescharmen,
Wanneer men hen om oorloogh verght:Ga naar voetnoot83
Ghy grijpt de Noordzee met uw armen,
85[regelnummer]
Waerin het heldeneiland leit,
Daer Bato sich ter nedersette,
En dat soo schuw van dienstbaerheid
D'uitheemsche beckeneelen plette,
| |
[pagina 292]
| |
En deê gevoelen dat de Rijn
90[regelnummer]
Geschapen was om vry te zijn.Ga naar voetnoot88-90
Ghy slingert, als de Griecksche slang,Ga naar voetnoot91
Vw blaeuwe krullen om de struicken,
En groene bergen breed en lang,
En swelleght in soo veele kruicken
95[regelnummer]
Van stroomen, dat uw lichaem sweltGa naar voetnoot94-95
Van watersucht, en parst de planten,
En schuurt soo menigh vruchtbaer veld,
En kabbelt aen de ruige kanten,
Nu tusschen bergh en krommen bult,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Nu door een dal met wijn gevult.
Al is uw eene keel versand,
Die 't huis te Britten plagh te schaeven,
Dat nu verdroncken leit op strand;Ga naar voetnoot101-103
De Leek en d'Yssel doorgegraeven
105[regelnummer]
Vergelden dubbel dese scha,
En leiden u met hooge dijcken
In zee, op dat uw ongena
De vlacke beemden niet koom strijcken
Met macht van regen, en geweld
110[regelnummer]
Van sneeuw, dat inde sonne smelt.
De heldre en starrelichte vliet,
Die door den hemel vloeit by duyster,
Is d'Italjaensche Padus niet,
Noch oock de Nyl, Egyptens luister;
115[regelnummer]
Neen seker, 't is de rijcke Rijn,
Wiens visschen, met een wuft gewemel,
In 't onbevleckte kristalijn
Van eenen onbetrocken hemel,
Met silvre schubben silverklaer
120[regelnummer]
Als starren dolen hier en daer.Ga naar voetnoot111-120
| |
[pagina 293]
| |
O suivre en blancke Rynmeermin,
Die my tot stervens toe kunt kittlen,Ga naar voetnoot122
Ghy helpt veel sielen aen gewin,
En menigh Graef aen eeretittlen,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En landen aen een' hoogen naem.
Hoe menigh heeft u overtogen,Ga naar voetnoot126
En met uw rand bepaelt syn faem?Ga naar voetnoot127
Hoe dickwils saeght ghy met uw oogen
Het hooghgeboren Hollandsch bloed,
130[regelnummer]
En voelde in't water synen gloed?Ga naar voetnoot128-130
Het sy ick dan mijn ooghen sla
Op uw bisschoppelijcke torens:
Of met een lent van vaersen gaGa naar voetnoot133
Bevlechten uwe silvre horens:Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Of volgh uw' wuften ommeswaey:Ga naar voetnoot135
Of sing op 't ruisschen van uw baeren:
Of huppel op mijn Keulsche kaey:Ga naar voetnoot137
Of koom door Bazel afgevaeren,
Daer ghy Erasmus grafste kust,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En wenscht het wijs gebeente rust:Ga naar voetnoot140
Het sy ghy 's Keysers vierschaer schaeftGa naar voetnoot141
Te Spier, dat swart van pleiters grimmelt,Ga naar voetnoot142
Daer Themis grijs en afgeslaeftGa naar voetnoot143
Bekommert sit, en 't pleit beschimmelt:Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Het zy ghy brult in 't Binger loch:Ga naar voetnoot145
Of Neerland drenckt met volle vaten,
En groeien doet van wijngerdsogh,Ga naar voetnoot147
En ydle en sotte sorgen haeten:Ga naar voetnoot148
| |
[pagina 294]
| |
Vw vocht bestelt mijn veder inckt,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Tot datse in zee met u verdrinckt.Ga naar voetnoot150
Maer, och! ick schrey mijn oogen uit,
En sal noch in een' vliet verkeeren,Ga naar voetnoot152
Om datter sulck een Hydra spruit
Wt kerckgeschil en haet van Heeren;Ga naar voetnoot153-154
155[regelnummer]
Een helsche Hydra vol vergift,
Die 's Rijns gesonde en soete boorden
Vergiftight, en gants Duitschland schift,Ga naar voetnoot157
En groeit in onversoenbre moorden.Ga naar voetnoot158
Een lang gewenst Verlosser vaeghGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Het Rijck van 's Rijcks vervloeckte plaegh.
Hoe moedigh sal de Rijnsche LeckGa naar voetnoot161
Al schuimend bruisen langs Vianen,
Wen Wolphard, wachter van ons heck,Ga naar voetnoot163
En d'eere der Nassausche vaenen,
165[regelnummer]
Een iongen Soon geboren word,Ga naar voetnoot165
In wiens gemoed de goude seden
Der overoudren zyn gestort,Ga naar voetnoot167
En 's Vaders strenge dapperheden;
Een telgh, die weder bloeien doe
170[regelnummer]
Den grysen stam van Brederoe.Ga naar voetnoot170
De Rynsche Leck die teere ranckGa naar voetnoot171
Daer na met sachter tong sal lecken,
En vrolijck wiegen sonder dwanck;
Om met haer schaduw te bedeckenGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
De Moeder, die nu met een schaer
Van schoone dochtren desen zegen
Verbeit, en wenscht om 't blyde iaer,Ga naar voetnoot177
Gelijck een roosengaerd om regen.
De Hemel bouw dien vruchtbren hof,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En hellep my aen Wiegestof.Ga naar voetnoot180
I.V. Vondel.
|
|