De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendNoch een aan den zelven.aant.Ga naar voetnoot*Drost van 't hooge huis te Muiden,
Stont ick, daer de zee van't ZuidenGa naar voetnootvs. 2
Op uw vaste vesten bruist,
Als de wint van't Noorden ruischt:
5[regelnummer]
Zachter zou my rust omhelzen,
In de schaduw van uw elzen;
Die van outs al zijn gewoon
Scherp te luistren naar den toon
Van uw aangename snaren;
10[regelnummer]
Temsters van de bracke baren;
Streelsters van den zoeten vliet,Ga naar voetnoot11
Liezen, lof, en ruyghte, en riet;Ga naar voetnoot12
Wecksters van de nachtegalen,
Die hier in de tacken dalen;
15[regelnummer]
't Welck de leeuwerck lijt te noo:Ga naar voetnoot15
't Zy hy rust op groene zoô:
| |
[pagina 192]
| |
't Zy zijn keeltje steiltjes steigert,
En u nabaauwt ongeweigert,Ga naar voetnoot18
Tot een prick toe naeu en juist:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Als de zwaan haar weerga pluist,Ga naar voetnoot20
In uw wijde watergrachten,
Aangeprickelt door uw klaghten.
't Eene diertje 't ander leckt,
Duif en doffer treckebeckt,
25[regelnummer]
Knort en kruilt, en onbeteutertGa naar voetnoot25
Musch en knoter tjilpt en kneutert:Ga naar voetnoot26
En de snoeck op 't soet geluit,
Steeckt den kop ten vijver uit.
Zomtijts kiest ghy 't zeskant huisken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Voor uw afgescheiden kluisken;
En zijt in dees eenzaamheên
Nimmer min dan dus alleen.Ga naar voetnoot32
In dit kluisken wert geboren,
('t Was zoo van uw lot beschoren)
35[regelnummer]
's Grooten Henrix groote Faam,Ga naar voetnoot35
En de grootheit van zijn naam
Quam uit deze kleenheit rennen;Ga naar voetnoot37
Vlugh geworden door uw pennen,Ga naar voetnoot38
Allesins waar 't Duitsche volckGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Is bekent door taal, of tolck.Ga naar voetnoot40
O wat was u hier KristijntjeGa naar voetnoot41
Liever als een zonneschijntje.
't Loncken van uw Leonoor
Gaat 'er nu veur starrengloor,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En haar blanckheit en haar bloozen
Boven leliblaên, en roozen;
Wenge in uwen tuintroon rust,Ga naar voetnoot47
En haar, onder 't kouten, kust,
Nu wat stoutjes dan wat blootjes:
| |
[pagina 193]
| |
50[regelnummer]
't Welck de dwergen, minnegootjes,Ga naar voetnoot50
Lachen doet, van onder 't lof;
Om dat, even als uw hof,Ga naar voetnoot52
Vw Drostin (ick zwijgh 't niet langer)
Groeizaam, gaat al zwijgend zwanger
55[regelnummer]
Van een Drostelicke vrucht;
Daarze zomtijts om verzucht,
Als zy 't twijfflende op moet geven,Ga naar voetnoot57
Ofze slapen magh of leven.Ga naar voetnoot58
Stont ick, wensch ick andermaal,
60[regelnummer]
In uw hof en ruime zaal,
Daar ick my zoo groote weeldenGa naar voetnoot61
Kan van uwen staat verbeelden;Ga naar voetnoot62
'k Zou gerust van harte zijn:
Maar nu nijpt my angst en pijn,
65[regelnummer]
Om niet levende in de golven
Als een vloeck te zijn gedolven.Ga naar voetnoot66
Onlangs heeft men noch gehoort,
Hoe de zoon zagh over boort
Zijnen ouden vader smijten.
70[regelnummer]
Och! ick wil mijn boezem rijten!
En hy volghde hem terstont
In den bodemloozen gront.
Waar is Grootvaêrs tijt gebleven?Ga naar voetnoot73
Mick en radt plagh eer te beven,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Voor die zeeplaagh, al te zwaar:Ga naar voetnoot75
Nu is 't water vol gevaar,
En hoe langer meer verbolgen.
Wou Arions lot my volgen,Ga naar voetnoot78
Daer geen lant leit in't gesicht.
80[regelnummer]
Moght ick met een aartigh dicht
Schrylings op een visch geraken,
En behouden 't Vlie genaken;
En van over 't woeste vlackGa naar voetnoot83
Landen in het Dammerack.
| |
[pagina 194]
| |
85[regelnummer]
Maar ick blijf in twijffel hangen
Van verdroncken of gevangen.
'k Weet van beide naulix keur.Ga naar voetnoot87
Zorgen kloppen aan mijn deur.
'k Wil voor 't slimste 't beste hopen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Hemel sluit my 't veilighste open.
Gun my dat, van leet verlost,
Ick uw lof zing, by den Drost.
|
|