De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 182]
| |
Amsteldams Wellekomst
| |
[pagina 183]
| |
'tScheld dat doock vol schricx en beven:Ga naar voetnoot23
Al te mild van bloed en levenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Is die krijgsheld voor sijn volck,
Kreet de vlietnymf wt haer' kolck.
Y en Amstel met haer stemde.Ga naar voetnoot27
Ick verslegen driemael hemde,Ga naar voetnoot28
t'Elckens met een' diepen sucht,
30[regelnummer]
Om te scheppen 's levens lucht:
Want ick nau 'tgevaer kon kroppen;Ga naar voetnoot31
En de schrick my toe quam stoppen
Watme dient tot ademtoght:
En soo ras ick spreken moghtGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Steende ick vol bekommeringen:
Nimmermeer wil God gehingenGa naar voetnoot36
Dat een slagh of scheut mijne hoop
Met dien Staetenpyler sloop.
Hemel keer die nederlagenGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van dien Mars, die soo veel' slagenGa naar voetnoot40
Heeft van kindsbeen wtgestaen,Ga naar voetnoot41
Over veld en Oceaen,
Diepe stroomen doorgeswommen,
Hooge bergen overklommen,
45[regelnummer]
Swaere toghten wtgevoert,
Nacht en dagh de trom geroert,
Soo veel' starcke steên beronnen,Ga naar voetnoot47
Selfs noch onlangs Grol gewonnen,
In't gesicht van 's vyands maght;
50[regelnummer]
Doen de groote Phlippes dacht:
't Is met Holland omgekomen,Ga naar voetnoot51
Zedert het geweld de vromenGa naar voetnoot52
Heeft ten setel wtgeruckt;
En de wysheyd neergebuckt,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Met haer' gryse silverhayren,
Met haer' zidderende jaeren,
Wachte na den jongsten slagh:Ga naar voetnoot57
Die haer 't hoofd nam, 't land 't gesagh:Ga naar voetnoot58
| |
[pagina 184]
| |
Zedert 't luck, hunne hand ontwrongen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Is met kracht te rug gesprongen:
Hollands seenwen afgesneenGa naar voetnoot61
Sleept het kreupel na sijn' leên.Ga naar voetnoot62
Ydel waeren dees' gedachten,
Doen de posten tyding bragten
65[regelnummer]
Van den overgang der stad,Ga naar voetnoot65
Die ons heyr vergeefs eer hadGa naar voetnoot66
Tweemael met een' wal besloten.
'k Valle met mijn' speelgenooten,
Edel held, te voet voor u:
70[regelnummer]
'k Bid weest voor u selven schuw:Ga naar voetnoot70
Wilt u van't gevaer wat spaenen:Ga naar voetnoot71
Spaer u om uwe onderdanen,
Om uw' kleenen Willem doch,
Nau gespeent van 's voesters sogh:
75[regelnummer]
Dat hy aen uw' sy' magh wennen:Ga naar voetnoot75
Bussen losen, paerden mennenGa naar voetnoot76
Leeren, onder uw beleyd;
Daerghe 't land met lijcken spreyt:
Datmen segge: sie te gader
80[regelnummer]
Moedigh draeven soon en vader,
Als Aeneas de Trojaen,
Met den groeyenden Ascaen.Ga naar voetnoot81-82
'tLot dat spaerse lang te saemen:
'tLot wil geven dat hunn' naemen
85[regelnummer]
Spanjen soo ontsaghlijck sijn
Als de blixems van Iupyn.
O Doorluchtighste der helden!
Al te selden, veel te selden
Sagh u Y en Amstelstroom.
90[regelnummer]
Driemael overwellekoom.Ga naar voetnoot90
Waerghe komt uw' treden setten
Krygen keuren en Stads wetten
Nieuwe kracht, en haet en twist
Stuyven wegh als roock en mist:
95[regelnummer]
En die ongetoomde tongen,
| |
[pagina 185]
| |
Die soo stout en onbedwongen
Galmden oproer bloed en moord,
Swygen stil aen yeder oord.
All' mijn' trouwe burgeryen
100[regelnummer]
Eenigh in uw' komst verblyen.Ga naar voetnoot100
Geen' Megeere geeft sich bloot.Ga naar voetnoot101
Elck het hoofd leyd in den schoot.
Doen de windvorst deed verstroyen,Ga naar voetnoot103
Op de zee, de vloot van Trojen,
105[regelnummer]
Sweegh al 't bulderen op 't vlack,
Alsoo ras Neptuyn weer stack
't Hoofd van wt de holle baeren:
Waer sijn wagen quam gevaeren
Lagh de woestigheyd getemt,
110[regelnummer]
En 't oneffen glad gekemt:Ga naar voetnoot110
Even soo ghy nau verscheenen,Ga naar voetnoot111
Wat geraeckt was op de beenen,Ga naar voetnoot112
Wat my dreyghde met gevaer
Van een' schipbreuck al te swaer,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Set sich voor uw' Godheyd neder.Ga naar voetnoot115
Van uw voorhoofd straelt moy weder,
En April geen' May en wyckt,
Die met verwe en bloemen pryckt.
'k Had met veel meer praels behangenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Vw' doorluchtigheyd ontfangen;
Maer ick weet wel hoe ghy acht
Waere deughd de rijcxste pracht:
Hier mee (lof den heer der heeren)
Kan ick noch een' sael stoffeeren:
125[regelnummer]
Mannen heb ick, soomen 't vraeght,
Daer mijn raedhuys moed op draeght:Ga naar voetnoot126
Onder dese, in raeds beraeming,Ga naar voetnoot127
Blinckt de schranderheyd van Vlaming,Ga naar voetnoot128
Pols oprechtigheyd heel braef,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
En de dapperheyd van Graef:
Mannen (laet de nijd wat grimmen)
| |
[pagina 186]
| |
Die mijn' vesten deden klimmen:Ga naar voetnoot132
Sulcke soeck ick by de kaers.
'k Hebbe'r oock noch Hasselaers,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Die hunne halsen voor my waegen;
Die hun vaders degen dragen,
Welcke op't Spaensche knokebeenGa naar voetnoot137
Sijn geschaert voor 't algemeen.Ga naar voetnoot138
Errefvyanden van Spanjen,
140[regelnummer]
Errefvrienden van Oranjen;
Daer een Veldheer meed bestuwtGa naar voetnoot141
Voor geen' seven legers gruwt.
Laet de vyanden vry drieschen,Ga naar voetnoot143
Laet de draeckenkoppen brieschen;
145[regelnummer]
Noyt ging Hollands fiere leeu
Druypen voor den draeckenschreeu:Ga naar voetnoot146
Maer hy schutte op sijne tandenGa naar voetnoot147
Schenden, moorden, blaecken, branden.
En geen springvloed brack mijn' dam,
50[regelnummer]
Watter oock van 't Westen quam.
Gaet mijn Prins te velde trecken
'k Sal sijn' rechterhand verstrecken,Ga naar voetnoot152
Of een' senuw aen dien arm,
Die tot Hollands schut en scharmGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Ruckt de klingen wt der scheede:
En myn burgery in vrede,
Midden onder het getier,
Sal in 't hart met offervier
FREDRICK HENRICX lof vermeeren,
160[regelnummer]
En sijn' groote Godheyd eeren.
Welkoom, welkoom, Welhems soon.
Neem mijn' Keyserlijcke kroon,
Die uw Grootvaêr plagh te voeren,
Doen hem alle vorsten swoeren.
165[regelnummer]
Welkoom heldendichters stof.Ga naar voetnoot165
Wellekoom in mijn Princenhof.
EYNDE. |
|