De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 548]
| |
De tweede handel.
TALTHYBIUS. REY.
Talthybius:
Hoe lange draelt altyd de Grieck in havens schoot,
'T sy hy ten oorloogh treckt, of t'huys keert met de vloot.Ga naar voetnoot271-272
Rey:
Meld d'oorsaeck die soo lang de schepen doet verbeyden:
Wat God de wegen sluyt, die ons te rugge leyden.Ga naar voetnoot274
Talthybius:
275[regelnummer]
't gemoed dat beeftme, en schrick schud trillende all' mijn' leên.
Een onwaerschijnlijck spoock, en meerder als gemeen,Ga naar voetnoot276
Word selden vast gelooft: ick met myne eygene oogen,
Ick self heb dit gesien: de son begost te hoogen,Ga naar voetnoot278
En streeck der bergen kruyn. De duysterheyd die laghGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Alree verwonnen door den opgeresen dagh:
Als 't aerdrijck schielijck heeft met schudden, en met beven,Ga naar voetnoot281
Wt 't binnenst sijner schoot, een naer geloey gegeven:
De boomen schudden 'thoofd: 't verheven woud geparst,Ga naar voetnoot283
En self het hayligh bosch dat dondert met een' barst:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
'T geberght van Ida smelt in morseling van steenen:Ga naar voetnoot285
En 't aerdrijck niet alleen en ziddert, maer met eenenGa naar voetnoot286
Word Thetis selve in zee haer' eygen soon gewaer,Ga naar voetnoot287
En kemt haer' vloeden glad. Doen opent d'aerde daerGa naar voetnoot288
Van een gerete flucx haere holen, en 't wanschapen:Ga naar voetnoot289
| |
[pagina 549]
| |
290[regelnummer]
En Erebus verschaft langs 'saerdrijcx grousaem gaepenGa naar voetnoot290
Een vry, en open padt na'et volck om hoogh bedeest,Ga naar voetnoot291
En licht den steen van 't graf. Te voorschijn quam de geest
Van Scyros hartogh, soo als hy den aentoght mende,Ga naar voetnoot293
En velde in't harnas neer de strenge Thracier bende,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En dede o Troie! u sien het voorspel van uw leet:
Of doen Neptunus soon hy dood ter aerde smeet:Ga naar voetnoot296
Die op sijn jeughdigh hoofd met silverhayren pronckte:
Of als hy in't gedrang met forssen moede ontvonckte,
En heele stroomen heeft met dooden toegestopt:Ga naar voetnoot298-299
300[regelnummer]
Doen Xanthus in sijn wad, aen lichaemen verkropt,Ga naar voetnoot300
Ging soecken sijnen wegh, en na sijn' wtgang vraegen:Ga naar voetnoot301
Of als hy segenrijck aendreef den oorlooghswagen,
En 't lijck van Hector sleepte, en Ilium met hem.Ga naar voetnoot302-303
Naer over 't heele strand klonck sijn' vergrimde stem:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Onaerdige! gaet heen, ontdraeght te deser stondeGa naar voetnoot305
Mijn' geest die eer, waer toe mijn' deughd u heeft verbonde:Ga naar voetnoot306
Ontmeert d'ondanckbre vloot om door ons' zee te gaen:Ga naar voetnoot307
Mijn' gramschap staet u dier, en sal u dierder staen:
Ten sy Polyxena verlooft sijnde aen onse assche,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Door Pyrrhus hand geslaght, het graf besprenge, en wassche.Ga naar voetnoot310
Soo spreeckende overluyd, brack hy den dagh in tweenGa naar voetnoot311
| |
[pagina 550]
| |
Met een' heldonckre nacht; en daelende beneen,Ga naar voetnoot312
Den grouwelijcken kuyl, noch naulijcx neergedoocken,
Met t'saemenloopende aerde hy heelde; en na het spoocken,Ga naar voetnoot313-314
315[regelnummer]
De zee haer' baeren stilt, en langer niet meer woed,
En 't heele meyr bedaert, en mort met sachtren vloed.Ga naar voetnoot316
De Rey van Tritons wt het diep, tot vreughd gedrongen,Ga naar voetnoot317
Het hoofd om hoogh stack, en heeft 't bruyloftslied gesongen.Ga naar voetnoot318
PYRRHUS. AGAMEMNON. CALCHES.
Pyrrhus:
Als ghy met blyden seyl' soud keeren zeewaert in,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En quam Achilles u niet eenmael in den sin:Ga naar voetnoot320
Hy, door wiens eenige hand dat Troiens hooge vesten
Geschuddet, sijn gesloopt, en omgestort ten lesten:Ga naar voetnoot321-322
Waer mede hy heeft geboet in korten tyd al 't geenGa naar voetnoot323
In Scyros is gemart, en Lesbos: 't welck in tweenGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
d'AEgeesche golven klieft. Soo haest hy was geblevenGa naar voetnoot325
Stond Troiens val beducht waer heen hy sich wou geven.Ga naar voetnoot326
Al waert ghy schoon gereet te schencken in der daedGa naar voetnoot327
Hetgeen hier word geeyscht, noch komt het al te laet.
'T lot heeft den vorsten ree hunn' prijsen toe gaen leggen.Ga naar voetnoot329
| |
[pagina 551]
| |
330[regelnummer]
Wie kan soo kleyn een' loon so groot een' deugde ontseggen?Ga naar voetnoot330
Verdiende hy luttel, dien gelast den krijgh alomGa naar voetnoot331
Te vlieden, en gerust met langen ouderdom
Sijn' tyd te brengen door, om sonder schrick en beven,
Den ouden Nestor, en sijn' jaeren t'overleven,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
De moederlijcke list nochtans, en 't vrouwekleedGa naar voetnoot335
Afleyde, en door 'tgeweer sich willigh man beleed.Ga naar voetnoot336
Wanneer dat Telephus oploopende, en vermetelGa naar voetnoot337
Door sijn ongastvry rijck, en Mysiaenschen setel
Den pas geweygert had: sijn' koninglijcke wondGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Verwt d'onervarene hand, die namaels hy bevond
Soo soet als streng in't eerst. Self Theben most beswijcken.Ga naar voetnoot341
De vorst Eëtion verovren sien sijn' rijcken:Ga naar voetnoot342
En kleyn Lyrnessos, dat aen't hoogh geberghte leyd,Ga naar voetnoot343
Leet diergelijcken val: en 't land wiens naem verbreyd
345[regelnummer]
Door 't vangen van de maeghd Briseïs is geworden:
En Chryse, d'oorsaeck dat de Griecxsche vorsten morden,Ga naar voetnoot346
En lagen overhoop, en Tenedos befaemt:Ga naar voetnoot347
En dat het Thracier vee in vruchtbaerheyd vernaemt,Ga naar voetnoot348
| |
[pagina 552]
| |
Met vette weyden voed: en Cilla onder andreGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Apollo toegewyd. Wat wil ick na malkandre
Ophaelen alle steên, die rijck van vee, en volck,
Caïcus door den vloed verhoogende sijn' kolck,Ga naar voetnoot352
Met wintervocht bespoelt. Soo groote nederlaegen,Ga naar voetnoot353
En veeler volcken schrick, en steden neergeslagen,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Gelijck voor dwarrelwind verstuyft het lichte stof,
Sou sijn eens anders roem, en alderhooghste lof:
Achilles de'et ter loop. Soo quam mijn vader trecken.Ga naar voetnoot357
Die wtgevoerde krijgh, de val soo veeler pleckenGa naar voetnoot358
Toerusten heet by hem: dat ick hier by niet voeg'
360[regelnummer]
Syne andre feyten, was een Hector niet genoegh?Ga naar voetnoot360
Mijn vader Ilium verwonnen heeft; ten lesten
Komt ghy, en doet niet meer als breecken sijne vesten.
Het lust my op dit pas eens door den drang te gaenGa naar voetnoot363
Van vaders hoogen lof, en wydberoemde daên:
365[regelnummer]
Lagh Hector niet gevelt voor 's eygen teelders oogen,Ga naar voetnoot365
En Memnon voor sijn ooms? Om wien sich quam vertoogenGa naar voetnoot366
De moeder in een' schijn heel anders dan sy plagh,Ga naar voetnoot367
En met haer' dootse verwe aenvoerde een' droeven dagh.Ga naar voetnoot368
Self d'overwinner heeft een' afschrick van het voorbeeld
370[regelnummer]
Syn'r eyge daed: waer door Achilles merckt en oordeelt
Dat Godenkinders oock geraecken aen hun end.Ga naar voetnoot369-371
Penthesilea doen ten sadel wtgerent,Ga naar voetnoot372
Der Griecken jongste schrick gevallen is ter Aerde.Ga naar voetnoot373
| |
[pagina 553]
| |
Indienghe Achilles deughd wilt schatten na heur' waerde,
375[regelnummer]
Al eyschte hy Argos puyck, of een' Myceensche bruyt,Ga naar voetnoot375
Ghy sijt daer toe verplicht. Hoe twyffeltghe? spreeck wt:
En staetghe het noch niet toe? wat salmen langer wachten?
Is 't wreedheyd Priaems saed voor Peleus soon te slaghten?Ga naar voetnoot378
Ghy vader hebt wel self uw' dochter om HeleenGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Geoffert: 't geen ick eysch is al gebeurt voor heen.Ga naar voetnoot380
Agamemnon:
'T is jonger lieden feyl sijn' moed niet in te toomen.Ga naar voetnoot381
Dit vier der eerste jeughd heeft andere ingenomen,Ga naar voetnoot382
Door een gemeen gebreck: doch Pyrrhus word vervoertGa naar voetnoot383
Door vaders aerd, die hem sijn' korsle sinnen roert.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
'K heb dreygen grof en groot, en heete oploopentheden
Uws vaders eertyds wel met koelen moed geleden.Ga naar voetnoot385-386
'T voeght wel die veel vermagh dat hy wat meerder lyd.Ga naar voetnoot387
Wat wiltghe d'eedle schim eens vorsten, die den nyd
Doet vlieden voor sijn' faem, besoedlen, en bespatten
390[regelnummer]
Met grouwelijcke moord? dat hoortmen eerst te vatten,Ga naar voetnoot390
Waer d'overwinner toe verplicht is met bescheyd:Ga naar voetnoot391
Wat hem te dulden staet die overwonnen leyd.Ga naar voetnoot392
Geweldige heerschappy hielt niemand lange staende:Ga naar voetnoot393
Gematigde duurt langst; en hoe dat meer 't opgaende,
395[regelnummer]
En steygerende lot der sterffelijcken maghtGa naar voetnoot395
Om hoogh verheven heeft, en opgevoert met kraght:
| |
[pagina 554]
| |
Te meerder het betaemt, om niet te sijn bedrogen,Ga naar voetnoot397
's Gelucx besitter sich te houden ingetogen:Ga naar voetnoot398
Voor veelerley gevaer te ziddren op sijn' troon,
400[regelnummer]
Mistrouwende de gunst van al te milde Goon.
In't winnen ick bevond hoe 't alderbraefst in 't brallenGa naar voetnoot401
Lagh in een' oogenblick bestelpt, en neergevallen.Ga naar voetnoot402
Maeckt Ilium te trots onse opgeblase siel?Ga naar voetnoot403
De Grieck staet op die plaets daer Troie stond eer 't viel.
405[regelnummer]
Ick plagh wel eer, ick ken 't, eens anders staet te hoonen,Ga naar voetnoot405
En maghteloos mijns selfs op purpre sluyerkroonen,Ga naar voetnoot406
En op mijn maghtigh rijck te snorcken sonder maet:Ga naar voetnoot407
Maer lots liefkoosery, die andren op hunn' staetGa naar voetnoot408
Met trotsheyd kroppen sou, en prickelen de dwaesen,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Die kneusde my den moed. Maeckt Priaem opgeblaesen,Ga naar voetnoot410
Of moedigh onsen geest? of soude ick waenen dat
De parrelrijcke staf, 't gewaed van purper sat,Ga naar voetnoot412
Meer sijn als d'ydle schijn, bedeckt met valsch vergulsel,
En glans van luttel duurs? en hayr verciert met hulsel
415[regelnummer]
Van eenen boosen band? Eene onverhoedsche ramp,Ga naar voetnoot414-415
Doet dese pracht, en prael verdwynen, als een' damp:
Misschien word hier vereyscht nocht bloedigh sweet, nocht hygen,Ga naar voetnoot417
Nocht duysend schepen, nocht tien jaeren bloedigh krygen:
Soo traegh een ongeval hangt elck niet over 't hoofd.Ga naar voetnoot417-419
| |
[pagina 555]
| |
420[regelnummer]
'K wil hier wel rond in gaen, en datghe dit gelooft,Ga naar voetnoot420
O waerde vaderland! 't sy met uw welbehaegen:
Het was mijn toeleg wel verheert, en neergeslaegenGa naar voetnoot422
Te sien den Phrygiaen: de Goddelijcke wal,Ga naar voetnoot423
En toorens Hemelhoogh, tot hopeloosen val
425[regelnummer]
Te brengen nimmermeer: maer och! wat toom kan stuurenGa naar voetnoot425
Soldaeten heet op wraeck, en d'overhand aen d'uurenGa naar voetnoot426
Der blinde nacht vertrout. Al 't onrecht, al het leetGa naar voetnoot427
Dat yemand scheen te fel, of onbehoorlijck wreed
Wt toorne, en duyster quam: waerin de gramschap woedighGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Haere eyge dolheyd terght, en 't swaerd, 't welck eens voorspoedighGa naar voetnoot430
Besmet in 's vyands bloed, een dolle lust bevat.
'T geen overblyven kan van d'omgekeerde stadGa naar voetnoot432
Laet blyven, strafs genoegh genomen van ons euvel,Ga naar voetnoot433
En niet dan al te veel. Dat nu door't stael noch sneuvelGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Een' koninglijcke maeghd, geschoncken aen het grafGa naar voetnoot435
Ten gaeve, en d'asschen sprenge, en dat een' moord soo strafGa naar voetnoot436
Den naem van bruyloft voere: Ick sweer 'k salt nimmer dulden.Ga naar voetnoot437
My druckt de last alleen van d'algemeene schulden.Ga naar voetnoot438
De geen die 't quaed niet keert, wanneer hy 't keeren kan,
440[regelnummer]
Het sondigen gebied.Ga naar voetnoot440
Pyrrhus:
Sal vaders schimme dan
Niet hebben eenigh loon.
Agamemnon:
Hy sal, maer na betaemen:
Met lofsang sullense hem verheffen all' te saemen:
| |
[pagina 556]
| |
Wtheemsche landen sal sijn naem, en groote moed
Doorklincken wyd en sijt. Indien vergoten bloed
445[regelnummer]
Verstorvene asch verquickt, of stilt der geesten jamren:
Hack af den vetten hals der Phrygiaensche lamren,
En kudden blanck van wol: laet vloeyen over 't veld
'T bloed, daer geen' moeder om in rou, en traenen smelt.
Wat vreemde wyse is dit! wanneer is menschenlevenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Ter wtvaert van een' mensch' ten besten oyt gegeven?
Verschoon uws vaders naem van haet en nyd, wiens lijckGa naar voetnoot451
Ghy eeren wilt met bloed.
Pyrrhus:
O blaeskaeck! als het rijckGa naar voetnoot452
Uw hart met voorspoed hooght. O bloodaert snel in't vlughten!Ga naar voetnoot453
Wanneerder ritselt slechts een wind van krijghsgeruchten.
455[regelnummer]
O vorstendwingeland! is dan uw wulpsche sinGa naar voetnoot455
Al wederom ontvonckt door brand van nieuwe min,
En maeghdensnoepery? Staet ons altyd te wijckenGa naar voetnoot457
Van ons' gerechtigheyd, en u den buyt te strijcken?Ga naar voetnoot458
'K sal met dees' rechtehand Achilles tombe voênGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
Met bloed aen hem verlooft, op dat het streck' tot soen:Ga naar voetnoot460
'T welck soo ghy't ons ontseght, en derft hier tegens blaffen,Ga naar voetnoot461
Een' grootere offerhand sal ick den held verschaffen,
En waerdigh Pyrrhus hand. Mijn swaerd toeft veel te langGa naar voetnoot463
Van 'skonings neerlaegh, die 't den Griecken maeckt so bang.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
De schimme van Priaem verwacht vast na een' macker.Ga naar voetnoot465
Agamemnon:
Dat's Pyrrhus hoogste roem, dat hy sijne handen wackerGa naar voetnoot466
| |
[pagina 557]
| |
In 't bloed gerept heeft van dien afgeleefden heer,Ga naar voetnoot467
Wiens smeecken had versacht sijn' vader self wel eer.
Pyrrhus:
Ick weet dat die sijn' knien voor mynen vader buygde,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Hem vyand was met een: maer Priaem self betuygde
Sijn' demoed in persoon: ghy van de vrees vermastGa naar voetnoot471
Kent u niet stout genoegh te bidden: maer belastGa naar voetnoot472
Uw' saeck den Ithakois, en Ajax uw' gebeden,
Nocht dorst uw' vyand noyt eens onder oogen treden.
Agamemnon:
475[regelnummer]
Uw vader, ick beken 't, doen geene vrees bevingGa naar voetnoot475
Als 't heyr die neerlaegh leed, de vloot aen koolen ging:Ga naar voetnoot476
Log lagh hy, luy, en leegh, en dacht op krijgh nocht wapen,
Maer bleef aen 't soet geluyt der snaeren sich vergaepen.
Pyrrhus:
De dappere Hector doen uw' wapens heeft veracht,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
En vreesde Achilles sang meer als uwe oorlooghsmaght:
En in soo groot eene angst, die yeder een deê beven,
De vloot der Thessalen is ongeterght gebleven.Ga naar voetnoot482
Agamemnon:
Maer by die selve vloot quam Hectors vader meGa naar voetnoot483
Wt Troien, onbeseert, in vayligheyd, en vre.
Pyrrhus:
485[regelnummer]
'T is koninglijck een' vorst sijn' adem wat te geven.Ga naar voetnoot485
Agamemnon:
Ghy maeckte hem ademloos, en holpt hem om het leven.Ga naar voetnoot486
| |
[pagina 558]
| |
Pyrrhus:
Vaeck een medoogende hart de dood voor 't leven geeft.Ga naar voetnoot487
Agamemnon:
Die dingt na maeghdenbloed wel groot medoogen heeft.
Pyrrhus:
Kan maeghdenoffer u nu als een grouwel quellen?Ga naar voetnoot489
Agamemnon:
490[regelnummer]
Een vorst moet boven 't bloed sijns vollecx welvaert stellen.
Pyrrhus:
Geen' wet gevangens spaert, of hindert hunne straf.Ga naar voetnoot491
Agamemnon:
'T geen dat geen' wet verbied raed ons de schaemt wel af.Ga naar voetnoot492
Pyrrhus:
Wat den verwinner lust dat staet hem vry te plegen.
Agamemnon:
Wien 't meeste vry staet, die sta meest sijn' lusten tegen.Ga naar voetnoot494
Pyrrhus:
495[regelnummer]
Ga stof soo by die geen', wien ick 't ondraeghlijck juck
Van uw tienjaerigh rijck nu van de schoudren ruck.Ga naar voetnoot495-496
Agamemnon:
Geeft Scyros u dien moed?Ga naar voetnoot497
Pyrrhus:
Dat vry van broedren schandt is.
Agamemnon:
Dat wechduyckt in de zee?
| |
[pagina 559]
| |
Agamemnon:
500[regelnummer]
Ghy die geteelt sijt van een' maeghd ter sluyck geschend,Ga naar voetnoot500
En van Achilles, die noch voor geen' man moght strecken.Ga naar voetnoot501
Pyrrhus:
Van dien Achilles, die des Hemels hooge pleckenGa naar voetnoot502
Nu veylighlijck bewoont, en waer hy slaet sijn oogh
Sijn' stamme siet verspreyd. Iupijn die sit om hoogh,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
In d'afgrond AEacus, en Thetis in de baeren.Ga naar voetnoot505
Agamemnon:
Van dien Achilles die ter hellen is gevaeren
Door Paris hand gedood.
Pyrrhus:
Wien niemand van de Goon
In't stryden hand voor hand oyt heeft het hoofd geboon.Ga naar voetnoot508
Agamemnon:
De maght ontbreecktme niet om uwen mond te snoeren,
510[regelnummer]
En driestigheyd met straf: Doch 'k ben gewent te voerenGa naar voetnoot510
Een swaerd, dat spaeren kan een' die het overmagh.Ga naar voetnoot511
Dat Calches tolck der Goon koom liever voor den dagh.
Eyscht 't noodlot dese moord, ick sal het stuck gedoogen.Ga naar voetnoot513
Ghy die de Griecxsche vloot wt Aulis hebt getoogen,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En onsen toght gespoeyt: Ghy die den Hemel doetGa naar voetnoot515
Ontsluyten door uw' konst: Wien 't ingewant, en 't bloedGa naar voetnoot516
Der dieren is bekent: Ghy wien 't gekraeck des Hemels,Ga naar voetnoot517
En langgesteerte star, met nasleep vol gewemels,Ga naar voetnoot518
| |
[pagina 560]
| |
Des noodlots raed ontdeckt: wiens mond, en woorden myGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Soo dier staen, Thestors soon! Goods wil ontdeck ons vry,Ga naar voetnoot520
En stier ons met uw' raed.Ga naar voetnoot521
Calchas:
Het noodlot bied den Greecken
Weer aen, om d'oude vracht, de wegen op te breeckenGa naar voetnoot522
Die nu gesloten sijn. Dat dese maeghd geslaghtGa naar voetnoot523
Sy voor Achilles graf, word van de Goon verwacht:Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
En Pyrrhus moet de bruyt [in sulleke gewaeden
Als in Thessalien tot haeren bruygom traden
De maeghden nieu gehuwt: Als een' Myceensche vrou,
Of eene Ioonsche bruyt gaet tot haere eerste trou]Ga naar voetnoot528
Sijn' vader brengen toe. So huwtse na betaemen:Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Maer dit is 't niet alleen dat onse schepen t'saemen
Doet marren op de ree: het noodlot vordert nu,Ga naar voetnoot531
En eyscht een eedler bloed Polyxena! dan't uw.
Laet Hectors soon geplet ten toorentrans wt vallen,Ga naar voetnoot533
Soo magh de vloot op zee met duysend seylen brallen.Ga naar voetnoot534
Rey:
535[regelnummer]
Sou 't waerheyd sijn, of gaet het kreupel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot535
En paeytmen het bedeest gepeupel
Met sproockjes, en met ydelheyd,Ga naar voetnoot537
Op dat het niet in deughd verslimme:Ga naar voetnoot538
| |
[pagina 561]
| |
Als 't waent dat des verstorvens schimmeGa naar voetnoot539
540[regelnummer]
Noch leeft, als 't lijf begraven leyd?Ga naar voetnoot540
Wanneer 't gesicht al is gebroken,
En d'eegemael 't oogh heeft geloocken,Ga naar voetnoot542
En dat de jongste, en laeste dagh
Der Sonnen glans heeft afgeschoten,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
En in den emmer sijn geslootenGa naar voetnoot545
De treurige asschen met beklagh.
En baet het niet sijn' siel, en leven
In't wterste aen het graf te geven:Ga naar voetnoot548
Maer moet, vol jammers en verdriet,
550[regelnummer]
D'ellendige noch langer swerven?Ga naar voetnoot550
Of sterven wy geheel door 't sterven,
En gaet de gansche mensch tot niet?Ga naar voetnoot552
Wanneer de geest, met blyvende' aessemGa naar voetnoot553
Gemengt, wijckt in der wolcken waessem:Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
En dat de toorts de naeckte leênGa naar voetnoot555
Geblaeckert heeft? Al wat in't daelenGa naar voetnoot556
Of rijsen, met haere heldre straelen,
De Son beschijnt, en kent met een:Ga naar voetnoot558
Al wat de zee met wufte baerenGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
In eb of vloed bespoelt, de jaeren
Wechrucken snellijck, en geswind:
Gelijck Pegaes, met vlugge pennen,
| |
[pagina 562]
| |
Gewoon door 's Hemels blaeu te rennen,
Ontloopt de sweepen van den wind.Ga naar voetnoot560-564
565[regelnummer]
Met sulck een' dwarling als daer swierenGa naar voetnoot565
De tweemael ses gestarnde dieren:Ga naar voetnoot566
Met sulck een' loop, als d'opperheer
Der starren d'eeuwen staegh doet draeyen:Ga naar voetnoot567-568
Als Hecate met slimme swaeyenGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Dwaelt om het aerdrijck op en neer:
Soo sietmen ons na'et ende draeven.Ga naar voetnoot571
Die eens den stroom [waer by dat staevenGa naar voetnoot572
De Goon hunne eeden] heeft genaeckt,
Is nergens meer: gelijck het roocken
575[regelnummer]
Van heeten brand, na dampigh smoocken
Der korte streecke wt 't oogh geraeckt.Ga naar voetnoot573-576
Gelijckmen door de noordervlaegen
De wolcken, die wy swanger sagenGa naar voetnoot578
Soo daetelijck, siet dwynen weêr:
580[regelnummer]
Alsoo sal oock dees geest vervloeyen,
Die 't lijf bestierde, en sal sich spoeyen
Tot niet te smelten meer en meer.Ga naar voetnoot582
Hier namaels isser niet te wachten.
De dood is niet. De dood wilt achtenGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
De jongste pael van 's levens baen.Ga naar voetnoot585
Begeerigh hart, houd op van hopen:
Bekommert volck, uw' sorg laet loopen,
En alles voorts sijn' gang laet gaen.
Vraegt yemand waer de doode vaeren?Ga naar voetnoot589
| |
[pagina 563]
| |
590[regelnummer]
Ter plaets daer d'ongeboore waeren.
De Ga naar margenoot† bayert, en de graege tyd
Verslinden ons: het is onfeylbaer.
De dood is een, en gants ondeylbaer:Ga naar voetnoot593
Die siel soo wel als lichaem slyt.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Het rijck van Pluto, d'helsche straffen,Ga naar voetnoot595
En Cerberus die met sijn blaffenGa naar voetnoot596
De stramme deuren gade slaet,Ga naar voetnoot597
Sijn niet dan ydele geruchten,Ga naar voetnoot598
En woorden, diemen niet moet vruchten,Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Ia malle droomgelijcke praet.
|
|