De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendPersonagien.HECUBA.Ga naar voetnoot+ REY VAN VROUWEN.Ga naar voetnoot+ TALTHYBIUS.Ga naar voetnoot+ PYRRHUS.Ga naar voetnoot+ AGAMEMNON.Ga naar voetnoot+ CALCHAS.Ga naar voetnoot+ ANDROMACHE.Ga naar voetnoot+ RAEDSMAN.Ga naar voetnoot+ ULYSSES.Ga naar voetnoot+ ASTYANAX.Ga naar voetnoot+ HELENE.Ga naar voetnoot+ BODE. | |
[pagina 537]
| |
De Amsteldamsche Hecvba
| |
[pagina 538]
| |
Siet rysen, en begroet 't herboren sonnelicht,Ga naar voetnoot12
En 's Tigers laeuwen vliet mengt met de roode baeren:Ga naar voetnoot13
En sy, die buurvorstin der Scythen, met veel' schaeren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En weduwlijcke stoet, staegh Pontus strand berent:Ga naar voetnoot15
Dat Troje leyd ter neer, door vier, en stael geschent:Ga naar voetnoot16
Pergamum heeft op 't lest met puyn bestulpt sich selve.Ga naar voetnoot17
Daer leyd die hooge prael van heerlijcken gewelve,Ga naar voetnoot18
'T geweld van muuren, met sijn' daecken gants tot schandGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Vernielt door 't wellend vier. 't Hof staet in lichten brandGa naar voetnoot20
'T huys van Assaracus roockt over alle straeten.Ga naar voetnoot21
De vlam geen' plondring weert van woedende soldaeten.
In 't brandend Trojen elck om 't seerste rooft, en ruyt,Ga naar voetnoot23
En 't kolcken van den roock den open Hemel sluyt:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De voncken, en het vier van d'Iliasche gevelsGa naar voetnoot25
Beswalckt den dagh, als waer hy dick bekleed met nevels.Ga naar voetnoot26
Siet den verwinner daer eens heet van gramschap staen:
Die vast de taeye stad schout met sijne oogen aen:Ga naar voetnoot28
De gramme krijgsman, nu gemat, en wel ervaeren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Den tyd ontschuldight, die gesleept heeft vyf paer jaeren.Ga naar voetnoot30
Noch schrickt hy al bedeest voor d'overheerde stad,Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 539]
| |
En schoon sy leyd verplet, noch naulijcx acht hy dat
Sy voor hem winbaer was. De plonderaers die sleepen,
En torssen vast den roof, te swaer om duysend schepenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Te laden met den schat. Ick droef, en afgetreurt,
Der Goden hayligheyd, op my dus hoogh gesteurt,Ga naar voetnoot36
Neem tot getuyge, en d'asch mijns vaderlands te gader,Ga naar voetnoot37
En u der Phrygen vooghd, en veeler vorsten vader,Ga naar voetnoot38
Den welcken Troje deckt, bestulpt door al 't gewight
40[regelnummer]
Van 't neergedreven rijck, dat boven op u light:Ga naar voetnoot40
Daer toe den geest van u, die al 't geweld hielt tege',Ga naar voetnoot41
En Ilium hielt staen, en waert der Phrygen sege,
Soo lang ghy staende bleeft: en u, o groote schaer.
Maer kleyndre schimmen doch, myn' kinders al te gaer!Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Dat ick al 't leet, 'twelck oyt ons prangde, en 'tgeen d'onsteldeGa naar voetnoot45
Apolloos priesteres ons oyt te vooren speldeGa naar voetnoot46
[Met een' beseten mond, als van verstand berooft,Ga naar voetnoot47
Maer door 't beleyd der Goon van d'onse noyt gelooft]Ga naar voetnoot48
Al lang te vooren heb, van mynen Paris swanger,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
In eenen droom voorsien, en heb myn' vrees niet langerGa naar voetnoot50
Verswegen, nocht geheelt: maer voor Cassandra vroeghGa naar voetnoot51
Elck mijn waerseggen steeds als sotterny beloegh.
De schalcke Ulysses niet, nocht die hem 's nachts verselde,Ga naar voetnoot53
Nocht Sinon vol bedrogs in brand ons Trojen stelde:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ick ick ben stoockebrand: mijn vier is 't datter blaeckt,Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 540]
| |
En Ilium is van mijn' toorts in brand geraeckt.
Maer ouderdom die sijt te leefbaer! waer toe 't weenen,Ga naar voetnoot57
Om d'wtgeroyde stad, om d'omgestorte steenen?Ga naar voetnoot58
Rampsalige vorstin! den verschen rou aenschout:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Set Trojen aen d'een' sy': dat ongeluck is oud.Ga naar voetnoot60
Ick heb vervloeckter feyt gesien vol schricx, en beven,Ga naar voetnoot61
Des ouden koningsmoord, een schellemstuck bedreven
Door Pyrrhus wreed geweer: die self voor 't hoogh outaerGa naar voetnoot63
Der Goon, met felle vuyst, het grijse koningshayr
65[regelnummer]
Omwrong, en dreef het stael, o droevige vertooning!
Wel diep ter wonden in: 't welck d'afgeleefde koningGa naar voetnoot66
Vrywilligh heeft ontfaen: soo dat het swaerd verwoedGa naar voetnoot67
Ten strote aen d'andre syde is wtgekeert bebloed.Ga naar voetnoot68
Wien sou die grijse kop, wien souden de getuygen
70[regelnummer]
Van 't schelmstuck, selfs de goon niet hebben konnen buygen?
En 't oude haylighdom van 't neergevallen rijck?
Priaem gebeurt geen graf: hy die soo groot een' wijck,Ga naar voetnoot72
En steun van kindren had, tot vesting van sijn landstaet,Ga naar voetnoot73
Derft nu sijn' leste vlam, daer Troje gants in brand staet.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Noch bluscht dit jammer niet der Goden gramschap wt.
De vorsten met de bus vast loten om den buytGa naar voetnoot76
Van 't hooghgeboren bloed, om vreedsaem t'huys te vaeren,Ga naar voetnoot76-77
Met Priaems dochteren, en aengehuwde snaeren.Ga naar voetnoot78
Wie sal my slechten buyt! mevoeren over zee?Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Dees heeft sich Hectors bruyt ten troost verlooft alree.Ga naar voetnoot80
Dees wenscht om d'eegemael van Helenus mijn' soone:Ga naar voetnoot81
| |
[pagina 541]
| |
Die om Anthenors lief: en o myne overschooneGa naar voetnoot82
Cassandra, droeve maeghd! daer isser meer als een
Die na uw' kuyscheyd dingt. Ick oude vrou alleen'Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Der Griecken afkeer ben: mijn lot doet yeder duchten.
O ghy gevangen sleep! wat houd ghy op van suchten?Ga naar voetnoot86
Slaet droevigh voor uw' borst, en tyt aen 't huylen stout:Ga naar voetnoot87
Heft op een veldgeschrey, en Trojens wtvaert houd.
Op op met droeven galm: laet Ide uw' klaghten hooren:
90[regelnummer]
Wiens vierschaer heyloos was tot ons bederf beschoren.Ga naar voetnoot89-90
REY VAN VROUWEN. HECUBA.
Rey:
'T Kermen is niet nieu, noch 't klaegen,
Die ghy rou belast te draegen:Ga naar voetnoot92
Neen, wy pleeghden dit geween
Heele jaeren achter een:
95[regelnummer]
Zedert Paris minne blaeckte,
En de Griecxsche Amyclen naeckte:Ga naar voetnoot96
Zedert hy d'AEgeesche zee
Met sijn hayligh pijnhout sne.Ga naar voetnoot98
Ida tienmael was beslagen
100[regelnummer]
Grijs van sneeu, en wintervlaegen:Ga naar voetnoot99-100
Ida kael gemaeckt van hout
Om ons' lijcken menighvout.Ga naar voetnoot101-102
Tienmael oock de maeyer maeydeGa naar voetnoot103
In 't Sigeesche veld 't gesaeyde,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Datter niet een dagh en gle,Ga naar voetnoot105
Of hy broght sijn' droefheyd me:
| |
[pagina 542]
| |
Of de daeglijcksche ongenughten
Gaven oorsaeck om te suchten.
Houd in treuren al die maetGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Daer mevrou ons voor in gaet.
Hef dan op uwe hand mevrouwe!
Wy sijn volgsters van den rouwe,
Die getreur, en droefenisGa naar voetnoot113
Lichtelijck te leeren is.
Hecuba:
115[regelnummer]
O getrouwe gesellinnen
Onses vals, bedruckt van sinnen!Ga naar voetnoot116
Slaet uwe hayren in den wind,Ga naar voetnoot117
En uw' tuyten flucx ontbind.Ga naar voetnoot118
Laet d'ontsnoerde vlechten decken,
120[regelnummer]
En beslaen de droeve necken:Ga naar voetnoot120
Dat de schaer met luyd geschrey
D'armen wtstrecke allebey:
En begruyst van d'asch der stedeGa naar voetnoot123
Die berey met lossen kleede:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Onderknoopt oock uwen schoot:Ga naar voetnoot125
'T lijf sy tot den buyck toe bloot.
Kuyscheyd, die nu sijt gevangen,Ga naar voetnoot127
Waerom verwt de schaemte uw' wangen?
Op wat bruyloft hooptge nu,
130[regelnummer]
Datghe uw' borsten deckt soo schuw?
Dat de sluyer met sijn' vouwen
Gord' den neergeslagen bouwen.Ga naar voetnoot131-132
Handen, rand het lichaem aen,Ga naar voetnoot133
En beledight u tot slaen.Ga naar voetnoot134
| |
[pagina 543]
| |
135[regelnummer]
O dat jammeren dat slaeghtme!Ga naar voetnoot135
O dat wesen dat behaeghtme!Ga naar voetnoot136
Dat behaeghtme! 't voegt ons lot:
'K sie nu Trojens overschot.
Dat sich wederom verheffe
140[regelnummer]
'T oud getreur, en overtreffe
De gewoone droefheyd vry.
Hector u beschreyen wy!
Rey:
'T hayr gedunt door al het scheuren,Ga naar voetnoot143
En 't veelvuldigh lijckbetreuren,
145[regelnummer]
Wy, met rou in 't hart geroert,
Hebben al te saem ontsnoert:Ga naar voetnoot146
Knoop en strickeloos al weder
Hangen nu de vlechten neder:
En ons aenschijn op dit pasGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Is begruyst met smeulende asch.
Hecuba:
Vult met puyn, en stof uwe handen:
Want de vyand na'et verbranden
Van onse wtgeroyde stad
Niet gelaeten heeft als dat.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Laet de kleedren van u allen
Van de naeckte schoudren vallen,
En de neergesackte kleên
Stutten van ter sy' de leên.Ga naar voetnoot158
Nu nu droefheyd! baer uw' kraghten,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Want de bloote borsten wachten
Na de rechte, en slinckehand.Ga naar voetnoot161
Vult met druck 't Rhoeteesche strand.Ga naar voetnoot162
Dat de galm die sich gaet schuylenGa naar voetnoot163
| |
[pagina 544]
| |
In 't geberghte, in holle kuylen,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Niet gelijck hy is gewend
'T leste woord te rugge send:
Maer de gansche klaghten stroye
Wederom, van't woeste Troje.Ga naar voetnoot167-168
Laet vry hooren zee, en lucht
170[regelnummer]
Ons gesteen, en ons gesucht.
Smyt de borst met felle slagen.Ga naar voetnoot171
Handen woed: 't gewoonlijck klaegenGa naar voetnoot172
My niet magh vernoegen nu.
Hector wy beschreyen u!
Rey:
175[regelnummer]
Om u, sonder sich t'erbarmen,
Slaet, en krabt onse hand dees armen:
Om u is sy dus verwoed
Op de schouders vocht van bloed:
Om u slaetse 't hoofd vol wonden:
180[regelnummer]
Om u hangt de borst geschonden,
Opgekrabt, en aengerand,Ga naar voetnoot181
Van een' wreede moeders hand.
All' de wonden, en quetsuuren
Die ick eertyds most verduuren,
185[regelnummer]
Die ick aen mijn lichaem gaf
Op uwe wtvaert, aen uw graf:
Vloeyen opgekrabt als beecken:
Van veel bloeds sy stadigh leecken,
Zuyl, die hielt in sijnen stand
190[regelnummer]
'T lang verdedight vaderland.
O die weerstond soo veel' dagenGa naar voetnoot191
Dese ons toegeschickte plaegen:Ga naar voetnoot192
Ghy waert ons een muur, en schut,Ga naar voetnoot193
En der matte Phrygen stut.
195[regelnummer]
Tien jaer hebt ghy met uw' schoudren
'tRijck gestuttet uwer oudren:
| |
[pagina 545]
| |
Ghy alleen hebt tien jaer lang
Ons bewaert voor ondergang.
Maer soo haest ghy sijt gevallen
200[regelnummer]
Vielen oock die haylge wallen:
'T was een selve laetste dagh
Die ons' stad en Hector sagh.
Hecuba:
Keert uw' klaghten elders heenen
En wilt Priaems lijck beweenen:
205[regelnummer]
Schreyt op nieus met luyde keel,
Want mijn Hector heeft sijn deel.
Rey:
Hoor het suchten, en het schreyen
Van ons' weeuwelijcke reyen,Ga naar voetnoot208
Oude vader! die vermantGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Tweemael waert van 's vyands hand.Ga naar voetnoot210
Trojen heeft in uwe dagen
Geene plaegh maer eens gedraegen.
Dardans muuren sijn tweemaelGa naar voetnoot213
Omgebeuckt van't Griecxsche stael.
215[regelnummer]
Pergamum most tweemael swichten
Voor Alcides boogh en schichtenGa naar voetnoot216
Na dat al gebragt ter aerd'
Is dat Hecube heeft gebaert:Ga naar voetnoot217-218
Na'et verbranden sulcker beenenGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Die hier halve Goden scheenen,
Draegtme' uw lijck o vader! wt:Ga naar voetnoot221
Dat de leste stacy sluyt:Ga naar voetnoot222
En geslaght Iupijn ter eeren
Moet uw lichaem 't graf ontbeeren,
| |
[pagina 546]
| |
225[regelnummer]
En uw romp met smaed, en schand
Drucken de Sigeesche strand.Ga naar voetnoot226
Hecuba:
Elders dochters der Trojaenen
Keert uw' biggelende traenen:
Iammert niet om Priaems end,
230[regelnummer]
Hy voelt droefheyd, nocht ellend.
Segt dat het een groot geluck is
Dat hy voor ons wt den druck is,
En so vry benedenwaertGa naar voetnoot233
Na het rijck der schimmen vaert.
235[regelnummer]
Hy en sal niet half besweken
Draegen 't lastigh juck der GreeckenGa naar voetnoot236
Droef op een' gebonden hals:Ga naar voetnoot237
Schouspel na veel ongevals.Ga naar voetnoot238
Hy heeft niet gesien d'AtrydenGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
In sijn ongeluck verblyden:
Nocht aenschout in sijne smart
Dien Ulysses valsch van hart.
Nocht op Argos segefeesteGa naar voetnoot243
Sal hy niet, beangst van geeste,
245[regelnummer]
Draegen met stockoude leên
Hunne hoovaerdige tropheen:
Nocht men sal sijne handen beydeGa naar voetnoot247-vlgg.
Daer hy scepters mede sweyde,Ga naar voetnoot248
Tot sijn hartseer, en verdriet,
250[regelnummer]
Op den rugge vleuglen niet:Ga naar voetnoot250
Nocht de last van gulde boeyen
Sal sijne armen niet vermoeyen;
En na soo veel tegenspoeds
| |
[pagina 547]
| |
Sal hy Agamemnons koetsGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Niet met ysers aen sijn' beenen
Volgen, en 't verheughd MycenenGa naar voetnoot256
Sonder purper, sonder kroon,
Tot een schouspel staen ten toon.
Rey:
Priaem van de dood verbetenGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Wy te samen saligh heeten.
Vaerende op eene andre steGa naar voetnoot261
Droegh hy sijne rijcken me.
Veyligh gaet hy druck versmaden
Onder d'Elyseesche bladen,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
By de vroome schimmen, daer
Hy sijn Hector word gewaer.
Wel hem die in nederlaegen
Alles met sich siet verslagen:
Dit viel Priaem nu te beurt,
270[regelnummer]
Dies niet langer om hem treurt.
|
|