De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 382]
| |
Nehemias.
ECCLES. 49.Ga naar voetnoot*
Nehemias is altyd te loven, die ons de verdorven muren weder opgericht, en de poorten gezetGa naar voetnootRegel 1 heeft met sloten, en onze huyzen weder gebouwt. | |
[pagina 383]
| |
De heylige bouwmeester.Ga naar voetnoot*Zo haest sprack Persen niet: Nehemia treckt henen,Ga naar voetnootVs. 1
En bouwt de stad, daer't graf bewaert uws Vaders beenen:Ga naar voetnootvs. 2
Of ick versmade 't hof, en vond der priest'ren erf:Ga naar voetnootvs. 3
Daer over Salems val, en jammerlijck verderf,Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Langh 't gras gewassen was. denckt hoe my was te moede!Ga naar voetnootvs. 5
Als ick myn vaderland zagh treuren inden bloede,Ga naar voetnootvs. 6
En van Ierusalem de poorten en de muyr
Geblaeckt, gescheurt, gheschend, met yzer en met vuyr.Ga naar voetnootvs. 8
Mijn oogen uytgeschreyd, en weder tot my zelven
10[regelnummer]
Bedaert, ick 't volck opweck in d'heylige gewelven.Ga naar voetnootvs. 10
Elck tot der muyren bouw wilveerdigh in 't gemeenGa naar voetnootvs. 11
Beament mijnen eysch. ick legh den eersten steen,Ga naar voetnootvs. 12
Wien flucx een tweede perst. het was om verjolyzenGa naar voetnootvs. 13
Te zien, hoe d'ernst der Ioon het steenwerck dede ryzen.
15[regelnummer]
De faem van 'tstout bestaen flucx streckte een nieusgier tolckGa naar voetnootvs. 15
Aen Moab, Ammon, en het nagebuyrigh volck:
Die al van ouwds jelours om Sion zijn verdragen
Ons 't mets'len te verbien met heymelijcke lagen,Ga naar voetnootvs. 17-18
En snackten na mijn ziel daer 't al, naest God, aenhingh:Ga naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Dies met een stoet hartsiers ick 't lijf verzek'ren gingh,Ga naar voetnootvs. 20
En gaf den bouwlien, zo ick 's vyands list doorsnuffel,
Den degen in d'een vuyst, in d'ander hand den truffel,Ga naar voetnootvs. 22
Den beuck'laer by de werck, om schutten slagh op slaghGa naar voetnootvs. 23
Van 't heyr dat zwert van nyd steeds op zijn luymen lagh.Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Mijn tafel ick vergat: de vaeck weeck uyt mijn oogen,Ga naar voetnootvs. 25
Tot dat den heuvel Gods omgord was met een hoogenGa naar voetnootvs. 26
Onwinb'ren wal, en 't oogh des schildwachts voort en voortGa naar voetnootvs. 27
Bewaeckte nacht en dagh de valbrugge en de poort:Ga naar voetnootvs. 28
Doen klom ons juychen nae 't gesternte klaer van schimmer,Ga naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Om dat van derwaerts was gezegent ons getimmer.Ga naar voetnootvs. 30
De stad bevolckert weer van 't Priesterlijck geslacht,Ga naar voetnootvs. 31
Zyn thiende Levi wierd geheylight en gebracht,Ga naar voetnootvs. 32
De Godsdienst raeckte in zwang: waerom mijn naem zal durenGa naar voetnootvs. 33
Zo langh Ierusalem derf roemen op zijn muyren.Ga naar voetnootvs. 34
|
|