De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 380]
| |
Esdras.
ESRA. 7.Ga naar voetnoot*
Esra was een geschickt schriftgeleerde in Moses wet, die de Heere de God Israels gegevenGa naar voetnootRegel 1 heeft: ende de koningh gaf hem alles wat hy begeerde, nae de hand des Heeren zijnes Gods over hem. | |
[pagina 381]
| |
De wetgeleerde.Als Xerxes zwanger ging met yver boven maten,Ga naar voetnootVs. 1
En Sion gunst toedroegh niet min als zijn voorzaten:Ga naar voetnootvs. 2
Hy Esdras oorlof gaf, om vuyrighlijck, en kuysch,Ga naar voetnootvs. 3
De dorpels te betre'en van 's Heeren heyligh huys.Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Elck ree was zo ick sprack: 'svolcx vreugd men hoorde schat'ren,Ga naar voetnootvs. 5
Daer zijnen tol d'Euphraet ontleent van mind're wat'ren.Ga naar voetnootvs. 6
D'aenstaende reyze onveyl, die ons te dreygen scheenGa naar voetnootvs. 7
Met nood, en lijfs gevaer, door vasten en gebe'enGa naar voetnootvs. 8
Verzekerden wy ons by God: die 't vry geleydeGa naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Zijns Engels aen zijn kud gaf over bergh en heyde,
Tot dat te Salem wy der priest'ren overhoofdGa naar voetnootvs. 11
Toewoegen 't heyligh goud dat Assur had gerooft,Ga naar voetnootvs. 12
En de'en op 't altaer 't smeer en 't ongel vande rammen,Ga naar voetnootvs. 13
En bocken golven nae 't gesternte met roo vlammen,
15[regelnummer]
Tot danckbaerheyd, dat wyd van 't slaefsche BabylonGa naar voetnootvs. 15
Zo heugh'lijck over ons blonck 's ouwden vryheyds zon.
Maer och! mijn hert bezweeck, mijn ziel weemoedigh treurde,
Mijn locken trock ick uyt, mijn kleederen ick scheurde,
Als my ter ooren quam, hoe tegen Moyses wet
20[regelnummer]
Het heyligh zaed alom zijn kuyscheyd had besmet,Ga naar voetnootvs. 20
Met't Goddeloos geslacht, dat heym'lijck 't hert der Ioden
Te neygen scheen tot haer belachelijcke Goden:
Waerom de stammen ick verzamelde algemeen:Ga naar voetnootvs. 23
Die voelende 't vergryp, terstond met heylige e'en
25[regelnummer]
Den Hemel zwoeren dier, d'uytheemsche bedgenooten
Te vli'en, en van haer gunst, en vrundschap te verstooten.Ga naar voetnootvs. 26
Het lovertentenfeest genakende, yder doenGa naar voetnootvs. 27
Op mijn bestel 't geberght' gingh plonderen van 't groen.Ga naar voetnootvs. 28
Men vlocht alom d'olijf, de myrt, en frissche palmen:
30[regelnummer]
De weerklang op 's volcx vreugd antwoorde met zijn galmen:Ga naar voetnootvs. 30
's Wets heyl'ge bla'en ick las voor 't opgesteken oor
Van d' aengedrongen schaer: die bezigh in 't gehoorGa naar voetnootvs. 32
Zich zelf vergat, en na geen huys heeft omgekeken
Voor 't statigh looverfeest gevyert was en verstreken.
|
|