De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 378]
| |
De twaelf propheten.Ga naar voetnoot+
ECCLES. 49.Ga naar voetnoot+
Ende der twaelf Propheten gebeenten groenen noch daer zy liggen: want zy hebben IacobGa naar voetnoot+ getroost, en verlossinge toegezeyd, die zy ghewisselyck hopen zouden. | |
[pagina 379]
| |
De rey der zienders.Hoseas zyt gegroet, die met uw prophecyeGa naar voetnootVs. 1
't Huys Iacobs zuyv'ren wilt van zyn afgoderye:
Met Ioël, die van verre afdalen zagh den Geest
Als een slaghregen ne'er op Sions pincxsterfeest.Ga naar voetnootvs. 3-4
5[regelnummer]
Leeft lange o Amos! die vlood uw gewolde vliezen,Ga naar voetnootvs. 5
En weyde zielen als u d'Hemel quam verkiezen.Ga naar voetnootvs. 6
Obadja zyt gelooft! die Edom al voorlanghGa naar voetnootvs. 7
De roede hebt laten zien van zynen ondergangh.
Ghy Ionas, uwen lof steeds bruyzen moet en vlieten,Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Vermids ghy hebt bekeerd tot God de Niniviten.
Micheas u zy heyl! die Bethlems boerewalGa naar voetnootvs. 11
Doet iuychen, om dat God zich legert inde stal.
Ghy Naüm prys behaelt, die Ninive bewaeckte,Ga naar voetnootvs. 13
En waerschouwde eer haer val rechtveerdelyck genaeckte.
15[regelnummer]
O Habacuc! dat doch uw lofkrans eeuwigh bloey,Ga naar voetnootvs. 15
Om dat ghy los zaeght gaen de stammen zonder boey.
Zephanja, uwen roem worde altyd we'er geboren,Ga naar voetnootvs. 17
Vermids ghy naecken zaeght Ierusalems verstoren.
Haggai niemand wyck', die't Ioodsch gebouw versmaed,Ga naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Om Christus kerck die in zyn geest getimmert staet.
Maer Zacharias o! wat zullen wy u wyden?
Die aller vorsten Vorst zaeght op een ezel ryden?Ga naar voetnootvs. 21-22
Met Malachias, die na zijn verschulde plichtGa naar voetnootvs. 23
Een Engel henen zond voor 's Heeren aengezicht.
25[regelnummer]
O heyl'ge zienders Rey! vermids ghy boos noch nydigh
Te zamen komt, heel goed van inborst, onpartydigh,
Onnoozel, ongeveynst, en niemands aenzien smeeckt,Ga naar voetnootvs. 27
Maer, wat u d'heyl'ge geest inluystert, tot ons spreecktGa naar voetnootvs. 28
Met lippen zonder smet: ick op u woord wil bouwen,
30[regelnummer]
En in dees duyst're nacht die valsche leeraers schouwenGa naar voetnootvs. 30
Wiens pad ter hellen leyd, en Christus mynen Heer,Ga naar voetnootvs. 31
En heyland zoecken by de klaerheyd van uw leer,
Het rechtsnoer des geloofs, het held're licht der blinden,Ga naar voetnootvs. 33
De leydstarr' die oyt blonck voor alle Gods beminden.Ga naar voetnootvs. 34
|
|