De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 374]
| |
Ezechiel.
ECCLES. 49.Ga naar voetnoot*
Hezekiel zagh de heerlyckheyd des Heeren in een ghezichte, dat hy hem wees uyt den wagen Cherubim. hy heeft ghepropheteert tegen de vyanden, en troost verkondight dien,Ga naar voetnootRegel 2Ga naar voetnootr. 2 die daer recht doen. | |
[pagina 375]
| |
De groote ziender.Nebucadnezar had zyn tenten nau gespannenGa naar voetnootVs. 1-vlgg.
Rondom Ieruzalem, om Iuda te vermannen,Ga naar voetnootvs. 2
En uyt zyn elpenstoel te worpen Iojakim,Ga naar voetnootvs. 3
Die met zyn leenheer tol te weyg'ren, zynen grimGa naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Hadde over hem geweckt: of onze Vorst verslagen
My quam 't geheymenis van Gods geheym afvragen:
En als hy merckte hoe 's volcx godloosheyd overlanghGa naar voetnootvs. 7
Den Hemel afgeterght had Sions ondergangh,
Die eenmael vast gestemt, in 's Heeren toorn verbolgenGa naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Onwederroepelyck geschapen was te volgen:Ga naar voetnootvs. 10
Hy flucx behoudens goed en leven overgafGa naar voetnootvs. 11
De stad: maer d'onbesneen hem sloegh in 't yser straf,Ga naar voetnootvs. 12
En sleepte hem neffens my daer Chebar steeds de murenGa naar voetnootvs. 13
Van Nimroth gaet met zand en keyzelsteenen schuren.Ga naar voetnootvs. 5-14Ga naar voetnootvs. 13-14
15[regelnummer]
Hier hadde ick op den hals geladen yders smaed,Ga naar voetnootvs. 15
Om datze den Tyran op myn bevel, en raedGa naar voetnootvs. 16
De poorte oyt open de'en: en leenden zin, noch oorenGa naar voetnootvs. 17
Wat ick haer toeriep van Ierusalems verstooren:Ga naar voetnootvs. 18
Dies my Iehova van zyn gloryrycken throon
20[regelnummer]
Quam om zyn majesteyt t'aenschouwen vrundlyck noon.Ga naar voetnootvs. 20
Myn ziel in't aenschyn kreegh twee recht doorgaende lichten,Ga naar voetnootvs. 21
En met verwond'ren zagh veel hemelsche gezichten,
Die ick het volck tot troost, en tot vermaningh me'Ga naar voetnootvs. 23
Gingh openen, op dat myn prophecye ste'Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Mocht grypen in't gemoed der gener die als slaven
Den heydenschen Monarch haer zweet ten offer gaven.Ga naar voetnootvs. 25-26
't Verstroijende geslacht dat droevigh en onsteldGa naar voetnootvs. 27
Gingh dwalen heen, en we'er, als schapen over 't veld,
En gras noch loof afschoer op Babels magere heyden,Ga naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Met dezen herder ick vertrooste, die zou weydenGa naar voetnootvs. 30
De stammen in het groen der beemden die voortaen
Door zyn barmhertigheyd zoo heerlyck zouden staen
In groey, en bloey, zoo haest als Israel te stadeGa naar voetnootvs. 33
Quaem een slaghregen van Gods goedheyd en genade.
|
|