De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 372]
| |
Ieremias.
ECCLES. 49.Ga naar voetnoot*
Jeremias was in 'smoeders lijf uytverkoren tot een Propheet, dat hy uytroeyen, breken, en verstooren, en wederom oock bouwen en planten zoude. | |
[pagina 373]
| |
De vroeghpredicker.Ga naar voetnoot*Vraeght ymand my van waer, van wie quam Ieremia?
Myn wiegh was Anathoth: myn vader was HilkiaGa naar voetnootVs. 2
D'Aertspriester, die o heyl! het wetboeck wel te pasGa naar voetnootvs. 3
Vond, dat zoo langh gewenscht te wyd om zoecken was.Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Iehova die my voor myn tijd hadde uytgezondert,Ga naar voetnootvs. 5
My zalfde tot zyn knecht, zoo vroegh, dat elck verwondertGa naar voetnootvs. 6
Myn jongelinghschap met d'ontzichlyckheyd bekleedGa naar voetnootvs. 7
Zagh van een Predikant, en Goddelijck propheet.
't Lijck van Iosias ick bedouwde met myn tranen.Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Het twalefstammigh volck met dagelijcx vermanen,
En dreygementen ick te weren zocht van 't quaed:
Helaes! maer al vergeefs: zy hielden 't al voor praet.Ga naar voetnootvs. 12
Met scherpe diamant, en ys're griffe o smerte!Ga naar voetnootvs. 13
De zond' geprent was in de tafel van haer herte.
15[regelnummer]
D'aenstaenden ondergangh des stads, die te ghemoetGa naar voetnootvs. 15
Ick in 's geests spiegel zagh, bekeeringh wrocht, noch boet
In ymands ziel, maer elck voor ander bleef halsstercker:Ga naar voetnootvs. 17
De waerheyd vond geen heul: zy smetenze in de kercker,Ga naar voetnootvs. 18
Schoon Babel drymael met haer sabel hecht van sneGa naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Ierusalem beancxst haer vlaggen strycken de'.
Myn woord en golter niet, voor dat de stadt ghewonnenGa naar voetnootvs. 21
Den Koning wierd ontrooft 't schoon aengezicht der zonnen,Ga naar voetnootvs. 22
Nae dat zyn afkomst, die gehoopt hadde op zyn leen,Ga naar voetnootvs. 23
Voor hem gesneuvelt viel in 't yzer der Chaldeen,Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
En hy geketent aen d'Euphraet zat op het oever,Ga naar voetnootvs. 25
En hoorde 't guychelspel zijns vyands langhs hoe droever.Ga naar voetnootvs. 26
Genaecken ick van verr' zagh over dal, en bergh,
Als Isr'els heyland, en verlosser, den Monarch
Die Persen hiel te leen van God: dies ick voor henenGa naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Het volck vertrooste dat de boey droegh voor de schenen:Ga naar voetnootvs. 30
Doch niet zo zeer met hem, als met die SiloaGa naar voetnootvs. 31
Die held, die geestelijck zou volgen David nae,
En 't hooft vermalen van d'erfvyand, die de zielenGa naar voetnootvs. 33
Der menschen boeyde die in 's Hemels ban vervielen.
|
|