De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 358]
| |
Elias.
ECCLE. 48.Ga naar voetnoot*
De Propheet Elyas brack voort gelyck als een vyer, en zijn woord brande als een fackel.Ga naar voetnoot** | |
[pagina 359]
| |
D' opgenomene.Den Hemel, als ick sprack, ontzeyde 't aerdrijck regen:Ga naar voetnootVs. 1
Dies aende beke Crith ick wachte 's Heeren zegen:Ga naar voetnootvs. 2
Daer 't zilver vande vliet my streckte lavenis,
En van twee raven steeds verzorght wierd mynen disch.
5[regelnummer]
Als 't vocht was opgedroogt, myn spoor nae Zarpath streckte,Ga naar voetnootvs. 5
Alwaer een heyl'ge weeuw haer joncxste tafel deckte:Ga naar voetnootvs. 6
Doch haer barmhertigheyd die my geherberght had,Ga naar voetnootvs. 7
Noyt meel, noch oly faelde, in kruycke, noch in kad;Ga naar voetnootvs. 8
En als zijn doodsnack gaf de zoon van myn weerdinne,Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Op myn verzoeck hem God van nieuws blies 't leven inne.Ga naar voetnootvs. 10
De Priest'ren Baals ick verwon met d'hulpe Gods,Ga naar voetnootvs. 11-vlgg.
Doen 'tvuyr om 't altaer spoockte op Carmels hooge rotz,Ga naar voetnootvs. 12
Daer myn gebed opsteegh, en der SamaritanenGa naar voetnootvs. 13
Aemachtigheyd versloegh met langh gewenschte tranen.Ga naar voetnootvs. 14
15[regelnummer]
Noch weeck ick Iesabel, als my in hongersnoodGa naar voetnootvs. 15
Bracht d'Engel Gods een flessche en Hemels wittebrood,Ga naar voetnootvs. 16
Waer mee' myn hert vertroost een daghvaert kost verdragenGa naar voetnootvs. 17
Van nachten viermael thien, en effen zo veel dagen,
Tot dat ick d'heuvel Gods genaeckte, en zagh een vonckGa naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Van 's Heeren heerlijckheyd op 'truym voor mijn spelonck:Ga naar voetnootvs. 20
Daer my Iehova strengh te last leght zynent halvenGa naar voetnootvs. 21
Hazaël, en Iehu tot Koningen te zalven,Ga naar voetnootvs. 22
Elisa tot Propheet. nae zagh ick Naboths druck,Ga naar voetnootvs. 23
Den vloeck van Iesabel, en Achabs ongeluck.Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Ahasia vernam van my door zijne bodenGa naar voetnootvs. 25
Dat hy Baalzebub vergeefs smeeckte in 's doods nooden:
Zyn hooftlie die hy zond om my te grijpen stuyrGa naar voetnootvs. 27
Ick blaeckte tot tweemael met eyslijck Hemels vuyr,Ga naar voetnootvs. 28
De derde ick in genade ontfingh, en zagh verbolgenGa naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Hoe 't hof eer lange in rouw 't gebalsemt lijck zouw volgen.Ga naar voetnootvs. 30
Niet langh na dezen God my in een koetze opnam,Ga naar voetnootvs. 31
Wiens peerden schuymden vuyr, wiens wielen waren vlam:Ga naar voetnootvs. 32
En zagh van boven af den anderen Elyas,Ga naar voetnootvs. 33
En naemaels op 't gebergt de klaerheyd van Messias.Ga naar voetnootvs. 34
|
|