De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 350]
| |
Samson.
IUD. 14.Ga naar voetnoot*
Doen quam hem een jonge brullende leeuw tegen, ende de geest des Heeren werd veerdig over hem, en verscheurde hem, ghelijck alsmen een bocxken van malkanderen scheurd, endeGa naar voetnootRegel 2 en hadde doch gantsch niet in zijner hand.Ga naar voetnootr. 3 | |
[pagina 351]
| |
De stercke.Ick was een Nazir Gods. myn locken waren t'edelGa naar voetnootVs. 1
Om scheyren, dies noyt scheyr barbierde mijnen schedel.Ga naar voetnootvs. 2
Myn kracht, die zidd'ren dee' een heyrkracht wonderbaer,
Tot haren broeynest had gheheylight mijn dick hayr.Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Met dees twee ermen ick als leeuw den leeuw de' trillen,
En spliste hem zijnen muyl tot aen zijn achterbillen.
Waer was de sterckheyd van de stercke diemen zaghGa naar voetnootvs. 7
Zoo onlanghs, als het beest dus in twee riemen lagh?Ga naar voetnootvs. 8
Als op myn feest ick van mijn troetel was verraden,Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Ick boete myn verlies met drymael thien ghewaden,Ga naar voetnootvs. 10
Die ick den Philistyn gheplondert had van 't lyf,
Als icker op haer rugh ter ne'er ley zesmaal vyf.
't Boeleren van myn helft stond dier in Samsons torenGa naar voetnootvs. 13
Den vyand, als hy joegh de vossen in het koren,Ga naar voetnootvs. 14
15[regelnummer]
Met vuyrwerck inde swans, ghekoppelt vast en styf:Ga naar voetnootvs. 15
Wat rees de merckt in tarwe, in wyndruyf, in olyf!Ga naar voetnootvs. 16
Doch Lehi uyt om wraeck vergeefs quam tot my juygen,Ga naar voetnootvs. 17
Als hy met kennip myn vermogen dacht te buygen:Ga naar voetnootvs. 18
Als veerdigh mynen geest die vlassen stricken brack,Ga naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
En groet'er duyzend met eens Ezels kinneback:Ga naar voetnootvs. 17-20Ga naar voetnootvs. 20
Die my een bornsprongh streckte, als, om wat te verfresschen,Ga naar voetnootvs. 21
Ick myn versmachten dorst met 't versche nat gingh lesschen.Ga naar voetnootvs. 22
Zo op myn boelschap ick te Gaza was versnot,Ga naar voetnootvs. 23
Men het klincket vergeefs sloot met het grendel-slot:Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Wy rezen 's middernachts, op dat wy ons verlosten,
En kruyden in 't gheberght de poorte, en d'ys're posten.Ga naar voetnootvs. 26
Maer naemaels stond my dier myn nieuw ghetrouwde bruyt,Ga naar voetnootvs. 27
Die tot myn seha, zoo langh was op haer lagen uyt,Ga naar voetnootvs. 28
Tot dat myn pan ontbloot, ick bloot stond van vermogen.Ga naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Als d'onbesne'en vergramt 't licht uytbluschte in mijn oogen,
En boeyde my, tot dat myn kuyf volgroeyt bykans,Ga naar voetnootvs. 31
Hy vyerde Dagons feeste, en packte trans aen transGa naar voetnootvs. 32
Met menschen, die in plaets van Samsons kunst t'ervaren
Met hem versmachten door 't verwricken der pilaren.
35[regelnummer]
‘Een ander Samson quam verlossen sterck en fel,Ga naar voetnootvs. 35
‘Het menschelijck geslacht van Duyvel, dood, en hel.
|
|