De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 346]
| |
Iosua.
ECCLES. 46.Ga naar voetnoot*
Jesus Nave was een held inden stryd, ende een Propheet nae Moses, die daer groote overwinningeGa naar voetnootRegel 1 hadde voor de uytverkorene Gods, als zijn name mede brenght, ende wreecktese aen de vyanden, vande welcke sy aengegrepen werden: op dat Israel zijn erve kreghe.Ga naar voetnootr. 3 | |
[pagina 347]
| |
De leydsman.Op d'aenkomst' van mijn heyr liet af van 't strand te schuren
De zwalpende Iordaen, die als twee glaze murenGa naar voetnootVs. 1-2
Haer golven metzelde op, en bouwde een wandelpand
Voor Is'rel ruym genoegh, die wederzyds den wand
5[regelnummer]
Met peerlen brommen zagh, met schelpen en met hoornen,Ga naar voetnootvs. 5
Welck orgelden in 't oor van 's Hemels uytverkoornen,Ga naar voetnootvs. 6
En zongen enckel lof, terwylen Levy sterckGa naar voetnootvs. 7
Met zijne schouwd'ren stutte, en ophiel 's Heeren Arck,Ga naar voetnootvs. 8
Tot dat de stammen met haer drooge zolen rusten
10[regelnummer]
Op 't oever langh gewenscht, dat zy van blyschap kusten.Ga naar voetnootvs. 10
Ick zagh de reuzen ons haer hielen laten zien,Ga naar voetnootvs. 11
En 't hert ontvallen, en het stellen op een vli'en,Ga naar voetnootvs. 12
En decken gaen, zoo flucx zy 't legher krielen zagenGa naar voetnootvs. 13
Dat over 't water noch geen schipbrugge had geslagen:Ga naar voetnootvs. 14
15[regelnummer]
Daer op ick Iericho terstond den vrede ontzey,Ga naar voetnootvs. 15
En met der Priest'ren hoorne, en Isacx veldgeschreyGa naar voetnootvs. 16-vlgg.
De muren omtrock, die geweldighlijcken vielen,
En quetsten met haer val zo menigh duyzend zielen,
Doen 't hongerige stael noyt spieren zoeter vond,Ga naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
En 't onuytleschlyck vuyr in alle daken stond.Ga naar voetnootvs. 20
Wat mochter voor ons staen? de zon vergat te dalenGa naar voetnootvs. 21
Als zy de zon zagh van onze overwinningh stralen:
Bleeckverwigh en verbaest, en bleeck de bleecke maen
Zagh den Eclipsis vast der Cananiten aen,Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Der Koningen, die langh van veel triumphen droncken,Ga naar voetnootvs. 25
In 't yzer sneuvelden, en kropen in speloncken.Ga naar voetnootvs. 26
Wat groeyde my mijn hert, wat laden ick een speckGa naar voetnootvs. 27
Als icker drymael thien, en een hadde op den neckGa naar voetnootvs. 28
En op de borst getre'en, zo lange totze borsten,
30[regelnummer]
En omghedeylt het leen van zo veel rijcke Vorsten!Ga naar voetnootvs. 30
Mijn eere had my verruckt, hadde ick van verr' niet naeGa naar voetnootvs. 31
My volgen zien dien Held, dien grooten Iosua,Ga naar voetnootvs. 32
Die met een styver erm 's erfvyands breyn zou scherven,Ga naar voetnootvs. 33
En voor zijn heyligh volck een beter rijck verwerven.
|
|