De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 342]
| |
Phineas.
ECCLES. 45.Ga naar voetnoot*
Phineas de zone van Eleasar, was de derde in zulcke eere: die yverde inde vreeze Gods:Ga naar voetnootRegel 1 ende doen het volck afviel, stond hy trouwelijck vast en koen, en verzoende Israel. | |
[pagina 343]
| |
De priesterlijcke heldt.Dat Gods Pest-enghel gingh in Israel vernielen,Ga naar voetnootVs. 1
En aers'linge oversmeet zo menigh duyzend zielen,Ga naar voetnootvs. 2
Die met een geyle vlam ontsteken waren knap,Ga naar voetnootvs. 3
Doen 't puyckjen op haer loeg van Moabs Ionckvrouschap,
5[regelnummer]
Dat haer ghekluystert hiel met minne als eyghen slaven,Ga naar voetnootvs. 5
Zoo datze haer boelschap 't lyf, haer ziel den afgod gaven:Ga naar voetnootvs. 6
Van 't huys van Simeon niet schricken dee' de Vorst,Ga naar voetnootvs. 7
Wien knaegde onkuyscheyds worm als kancker inde borst.
Wat doet d'onkuysche, die ghewaerschouwt, blyft veel steger?Ga naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Met Casbi gaet hy tre'en door't twalefstammigh leger,
In spyt van Moyses, en de stammen die bedut,
Uytgoten tranen voor de deur van 's Heeren hut,Ga naar voetnootvs. 11-12
En vind de tente wiens verhemelt men uytspandeGa naar voetnootvs. 13
Om veyligher te zijn in 't pleghen van die schande.
15[regelnummer]
Ick zagh 't, en al vol vuyrs, en razende bykans
Nae 't hoerekuf ick schoot, ghewapent met een lans,Ga naar voetnootvs. 16
En spitte pol en snol, door lever, longe en darmen,Ga naar voetnootvs. 17
Datze hartsteeck bleven dood met haer gevlochten ermen.Ga naar voetnootvs. 18
Zoo storf met haer de plage: en onzer vad'ren GodGa naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Myn yver trooste met het heerlijck Priesterloth,
Dat namaels onghefeylt zou d'Hemel voor my loten.Ga naar voetnootvs. 20-21
Zo haest nu was den tocht op Midian besloten,Ga naar voetnootvs. 22-vlgg.
Ick Veldheer 't heyr aenvoerde, en onverziens op 't lyf
Den vyand viel, en motste haer Vorsten alle vyf.Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Daer gingh het plond'ren aen: elck paste wat te raken:Ga naar voetnootvs. 25
En ste'en, en sloten wy tot molm, en puyn afbraken,Ga naar voetnootvs. 26
En veeghden stad en land van menschen, en van vee,Ga naar voetnootvs. 27
Dat heuvel, bergh, en dal te bersten scheen van 't wee:
Als wy met roof verla'en, gewrongen vanden bloedeGa naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
We'erkeerden, en bedaert, noch wraeck met koelen moedeGa naar voetnootvs. 30
Afeyschten 't overschot, den maeghden uytgezeyd,Ga naar voetnootvs. 31
Wien noyt gerept was haer gewyde zuyverheyd.Ga naar voetnootvs. 32
Zo vind de gramschap Gods haer die nae's herten wenschenGa naar voetnootvs. 33
Met afgoon boelen, en met overgeven menschen.Ga naar voetnootvs. 34
|
|