De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 332]
| |
Isaac.
HEB. 11.Ga naar voetnoot*
Door het gheloove van dinghen die komen zouden,Ga naar voetnootRegel 1 zegende Isaac zijn zonen Jacob en Esau. | |
[pagina 333]
| |
De beloofde.Zoo drae ick quam in 't licht de Vroevrouw zal 't ghetuygen,
En 't vrouwenbuyrschap, hoe men zagh mijn moeder juygen:
O, riepze, geeft dat schaep te kussen aen zijn vaer,
Dat langh verwachte loth, mijn blyschap, is 't eens daer?Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
O reyckt dat popken hier. maer hadze in haerder zielenGa naar voetnootVs. 2-5Ga naar voetnootvs. 5
Geheymplaetze eens gedroomt, dat ick voor 't mes zou knielenGa naar voetnootvs. 6
Dat in mijns vaders schee' wierd vande roest gheknaeghd,Ga naar voetnootvs. 7
Die inval had terstond haer vrolyckheyd verjaeghd.Ga naar voetnootvs. 8
Hoewel den Hemel liet de zaeck zo wyd niet komen
10[regelnummer]
Dat my van 't lichaem wierd het jeughdigh hooft ghenomen:
Rebecca was myn loth die God zo heerlijck schiep,Ga naar voetnootvs. 11
En naemaels zo gherust in Isacx ermen sliep,Ga naar voetnootvs. 12
Tot dat gheluckigh wy uyt haeren schoot ontfinghen
Een zegheninge van twee tweelingh-jongelinghen.Ga naar voetnootvs. 14
15[regelnummer]
Ons blydschap waer volmaeckt gheweest in eender dracht,Ga naar voetnootvs. 15
Had Ezau Iacob in goedaerdigheyd gheslacht.Ga naar voetnootvs. 16
O ruygen Esau! die om 't moes u recht verquiste,Ga naar voetnootvs. 17
En dan uyt rouwkoop weer met uwen broeder twiste.Ga naar voetnootvs. 18
't Was wel besteed aen u, dat Iacob henen ginghGa naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
En eyghende, door list, van 's vaders zegheninghGa naar voetnootvs. 20
't Mergh en de vette room. wat nepen ons al zorghen,Ga naar voetnootvs. 21
Dat in uw gramschap ghy uw broeder mocht verworghen,
Zo ghy ghezworen had. Was 't niet een herd gheschilGa naar voetnootvs. 23
Dat Iacob ballingh wierd alleen om uwent wil?
25[regelnummer]
Wat wrochty hertenleet in 't herte van uwe ouwd'ren!Ga naar voetnootvs. 25
Wat pack van droefheyd ghy niet lade op hare schouwd'ren!
Doen ghy verslinghert aen de dochters hinght van Heth,Ga naar voetnootvs. 27
Die 't hooft uw bliezen vol wanneer ghy waert te bed.Ga naar voetnootvs. 28
Doch lof zy Zebaoth, die binnen onzen levenGa naar voetnootvs. 29
30[regelnummer]
Ons Iacob tot een troost hadde inde schoot ghegeven:Ga naar voetnootvs. 30
In wie ick Isacx zaed zo vruchtbaer zie ghesteld,Ga naar voetnootvs. 31
Dat wie de voncken aen 't ghesternde welfzel telt,Ga naar voetnootvs. 32
Die met ghezwinde keer ons over 't hooft gaen gloeyen:Ga naar voetnootvs. 33
De zonen telt die uyt de stronck van Abram bloeyen.
|
|