De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 330]
| |
Abraham.
HEB. 11.Ga naar voetnoot*
Door het gheloove heeft Abraham als hy verzocht werd Isaac gheoffert, en hy die de belofteGa naar voetnootRegel 1 ontfanghen hadde, heeft zijnen eenigh gheboren zone gheoffert. | |
[pagina 331]
| |
Der geloovigen vader.Ga naar voetnoot*Zo yemand meten wil mijn heylighe voetstappen,Ga naar voetnootVs. 1
Dat hy zijn ooghen weyde in al myn ballinghschappen:Ga naar voetnootvs. 2
Dat hy aenmerck hoe ick om vree mijn Broeder wyck:Ga naar voetnootvs. 3
Hoe trouw ick hem ontboey, myn huys ghehoorzaem yck.Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
Dat hem ter herten gae hoe gastvry ick my draghe,
En d'Eng'len legher in de schaduw van myn haghe:Ga naar voetnootvs. 6
Met wat medoogen ick ophoude Sodoms roe:Ga naar voetnootvs. 7
Met welck een vast gheloove ick legh my zelven toeGa naar voetnootvs. 8
Te zwang'ren Sara, met een eenighe eerstgheboren:
10[regelnummer]
Met wat ghelatenheyd ick in mijn Egaes torenGa naar voetnootvs. 10
Myn Hagar geef 't gheley sampt haeren Ismael.Ga naar voetnootvs. 11
Doch al dees' zwarighe'en zijn niet dan kinderspel
Ten aenzien van die storm, doen hard van alle zydenGa naar voetnootvs. 13
Het scheepken mijns gheloofs schip-brekingh scheen te lyden,
15[regelnummer]
Als met dees donderstem God zijnen Abram vind,Ga naar voetnootvs. 15
En spreeckt: gaet offert my uw eenigh troetel-kind.Ga naar voetnootvs. 16
Dat was een wonde in 't hert na zo veel herde slaghen:
Ick geef te dencken hoe 't een vader al kost draghen.Ga naar voetnootvs. 18
Help God! wat ginger doen een thy van tegenspoed,Ga naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Hoe worstelde 't gheloove en 't Vaderlijck ghemoed,
Als ick op d'heyl'ge klip van droefheyd schier verslonden,Ga naar voetnootvs. 21
Beyde ermen kruyswijs van myn Isack had gebonden,
En trock, in God getroost, den sabel uyt bera'enGa naar voetnootvs. 23
Om van die zoetebol 't hoofd vanden buyck te slaen.Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Ghewis'lyck hadder niet een Enghel toegheschoten,
En mynen erm verlet, de steenrootze ick begotenGa naar voetnootvs. 26
Zoude hebben met dat bloed, waer in Gods goedigheydGa naar voetnootvs. 27
My zijnen zeghen had beloofd en toegezeyd.
Maer vraeghdy wat myn hoop noch voede in zulcke nooden:
30[regelnummer]
Het leven, dacht ick, kan verwecken licht den dooden,Ga naar voetnoot30-vlgg.
En die een klomp bezielde, hem die voor 't altaer viel
Inblazen wederom een levendighe ziel.
Ghy vromen dat 's u voor! standvastigh allegaderGa naar voetnootvs. 33
Dit voetspoor houd, en volght my aller heyl'gen Vader.Ga naar voetnootvs. 34
|
|