De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 326]
| |
Melchisedech.
HEB. 7.Ga naar voetnoot*
Deze Melchisedech was Koningh van Salem ende des alderhooghsten Gods Priester, deGa naar voetnootRegel 1 welcke Abraham te ghemoet gingh, als hy weerkeerde van den slagh der Koninghen, enGa naar voetnootr. 2 zeghende hem.Ga naar voetnootr. 3 | |
[pagina 327]
| |
De Koninghlycke Priester.Ga naar voetnoot*Wie dat myn Vader was, en moeder, ick verholenGa naar voetnootvs. 1
In donck're nachten laet 't gheheymenis bevolen:Ga naar voetnootvs. 2
Doch roemen derf ick wel dat Salem voor ghewisGa naar voetnootvs. 3-vlgg.
My dancken magh, dat zy een stad gheworden is:
5[regelnummer]
Doen ick de kruynen eerst wist van deze heylighe rotzenGa naar voetnootvs. 5
Fray op te toyen, en met steenwerck op te botzen:Ga naar voetnootvs. 6
Doen ick deze heuv'len huwde, en gorde met een muyr,Ga naar voetnootvs. 7
Op dat voor 't uytheemsch stael, en 't eyslyck oorloogsvuyrGa naar voetnootvs. 8
Myn Burght mocht zeker zyn, en 't arme volck in vredenGa naar voetnootvs. 9
10[regelnummer]
Zyn dorpels onder my gherust en veyl betreden.Ga naar voetnootvs. 10
Maer oft u vreemd scheen dat ick kroon, en myter voerGa naar voetnootvs. 11
Op mynen schedel, die noyt vlym noch scheermes schoer,Ga naar voetnootvs. 12
Ick antwoord: dat God zelf van zyn ghewelfde wooningh
My tot zijn Priester zalfde en kroonde tot een Koningh.
15[regelnummer]
Myn heyligheyd oon vleck d'aenstaenden Priest'ren laetGa naar voetnootvs. 15
Vry dienen tot een lamp in haer ghewyde staet.Ga naar voetnootvs. 16
De Goden die het hayr met goud en peerlen eeren,Ga naar voetnootvs. 17
Laet vry rechtveerdigheyd van mijnen scepter leeren.
Noyt hebbe ick op 't altaer ghevuyrt met valsche schyn:Ga naar voetnootvs. 19
20[regelnummer]
Noyt kreuckte ick ymands recht, maer gaf een yder 'tzyn.Ga naar voetnootvs. 20
En uyt dit vroom gemoed ick brande nae d'oprechten:Ga naar voetnootvs. 21
Waerom zo haest ick hoorde hoe Abram met zyn knechtenGa naar voetnootvs. 22-vlgg.
In boersche onordeningh, den Dwingelanden vanGa naar voetnootvs. 23
't Groot Syrien trof aen, en overviel by Dan:Ga naar voetnootvs. 24
25[regelnummer]
Met brood en wyn verzorght ick hem en Loth gingh teghen,Ga naar voetnootvs. 25
Uytbreyende over haer mijn Priesterlijcken zeghen.Ga naar voetnootvs. 26
Wie met zijn ooghe in mijn aendachtigh aenschyn speelt,Ga naar voetnootvs. 27
Ziet hoe Melchisedech zo levendigh afbeeldGa naar voetnootvs. 28
Een hoogher Priester, wiens beginsel Goddelijcker,
30[regelnummer]
Bereycken niemand magh met een veerziende kycker:Ga naar voetnootvs. 29-30
Een Koningh die ontfingh een schoonder Diadem,Ga naar voetnootvs. 31
En zijnen throon beschaeuwt in 't nieuw Ierusalem.Ga naar voetnootvs. 32
|
|