De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 750]
| |
117. Den Hondt en de schaduwe.Ga naar voetnoot*1 Soo ghelucte het den Romeynschen Crasso. dese was rijck aen gelt ende goeden, 2 ende hadde rontom Romen groote heerlickheden. Maer als hij dat schoone land der 3 Parthers hadde ghezien, soo meynde hij daer nog veel rijcker te werden. Verliet 4 derhalven wat hij te Romen had, ende snacte na de goederen der Parthen: doch is 5 door zijn gierigheyt bedroghen: mits hij al 'tgene hij had verloor; ende 'tgeen hij 6 verhoopte, niet en kreegh. PLVTARCHVS. | |
[pagina 751]
| |
CXVII
Een fluxen Waterhondt quam uyt een slagers hal,Ga naar voetnoot1
En kreegh dit Hachjen voor zijn trouwicheyts verval:Ga naar voetnoot2
Al wandelende voorts een treetjen over't waterGa naar voetnoot3
Vergroot der Sonnen schau zijn aes soo, dat 'tgheschaterGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van vreughde' int herte sprang, midts dien hij hongrigh hapt
Nae den gewaenden brock, doe was hem't vleess ontsnapt.
‘Dit is een leerlijck beeld van bodemloose menschen,Ga naar voetnoot7
‘Die nimmermeer vernoeght, nae groote schatten wenschen,Ga naar voetnoot8
‘Gepijnicht strengelijck van de' helsche Giericheyd:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
‘Die nacht en dagh ontrooft al haer gherustigheyd:
‘Vergaepen zich aen 'tgroote', en laten 'tsekre vaeren,
‘En wilden op een bott, dat zij de Keyser waeren.Ga naar voetnoot12
‘'tWaer beter dat zij haer ghenoeghden met den buyt.Ga naar voetnoot13
‘De valsche Hoop' bedrieght, en jaeght ter poorten uyt.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Laet dit een baecke zijn, onsadelijcke Gieren,Ga naar voetnoot15
‘'tSeyl uws begeerlijckheyts niet ruym te laten vieren.
‘'tGhenoegen is het al 'tis beter (hoe ghij pocht)Ga naar voetnoot17
‘Een Vogel in de handt, als hondert in de locht.
|
|