De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 746]
| |
115. Den Hase en de Schiltpadde.Ga naar voetnoot*1 Het laet hem aenzien, of Hannibal die wijtvermaerde Veltoverste, ende Fabius Maximus 2 dierghelijcken compact met malkander ghemaect hadden. Want Hannibal was in zijn 3 voornemen, ende aenslaghen rasch ende snel, Fabius daerentegen langsaem ende be- 4 dacht. Hannibal verliet hem op zijn cloeckheyt, ende vingh de saeck somtijds gants 5 onbezint aen. Maer Fabius was wel langsaem, nochtans vierigh, ende stantvastigh in't 6 werck. Hier uyt quamt ['twelck oock Hannibal selfs moest bekennen] dat Fabius dicwijls 7 snelder met zijn welbedachte langsaemheyt, als Hannibal met zijn altegrooten haest 8 aenquam, ende de stadt innam. IN VITA FABII. | |
[pagina 747]
| |
CXV
Een ongheziene kans de Schiltpadde' heeft bestaen,Ga naar voetnoot1
Als met den lichten Haes zij ginck een wedspul aen,Ga naar voetnoot2
Die met zijn snellicheyt, en rassicheyt van leden,Ga naar voetnoot3
Dit loome dier verbaest met alle schamperheden:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wat wilt ghij kruyper doen? o! luyen rondassier,Ga naar voetnoot5
En al te traghen prij? kruyp, kruyp, nae dijn manier.Ga naar voetnoot6
Ick koom noch vroegh ghenoegh. schudt van dijne' harde schelpenGa naar voetnoot7
Noch soo veel beenen uyt, en laetse d'ander helpen:Ga naar voetnoot8
Ick ben doch morghen vroegh te Ronssen voor de stadt,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Eer ghij ten eynde zijt het geldeloose padt.Ga naar voetnoot10
De Schiltpadde' haren wegh spoeyt stadigh sonder dralen:Ga naar voetnoot11
Geen slaep ontrooft haer vlijt, om eere' en prijs te halen;Ga naar voetnoot12
En vindt den Hase niet als op den avont spae,Ga naar voetnoot13
Die doen zijn daed verfoeyt, meer om de schande' als schae:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Koomt rappen wispeltuyr, die schijnt den baers t'ontgallen,Ga naar voetnoot15
‘V roem is al gedaen, u spillen zijn ontvallen:Ga naar voetnoot16
‘Schout hoe ghestadicheyt den lauwer-croon ontfanght,Ga naar voetnoot17
‘En't wispeltuyrigh hert aen s'armoedts borsten hanght.Ga naar voetnoot18
‘D'een groote steden bouwt, verrijcktse door haer wallen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘En d'ander werptse neer, doet alle dinck vervallen.Ga naar voetnoot20
‘De staeghe jager jaeght, en wint ten lesten 'tvelt,Ga naar voetnoot21
‘Wanneer hij op den troon der eeren wort ghestelt.
|
|