De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 738]
| |
111. De Hasen en Vorsschen.Ga naar voetnoot*1 Noch vreesachtiger, als de Hasen, is geweest den Keyser Claudius. Want als hij ter tafel 2 sat, soo moesten hem ghewapende maerschalcken dienen. Al die hij verhoorde, liet hij 3 eerst besoecken, of zij geen moortpriem, mes, griffie of eenigh scherp bij haer hadden; 4 en als hij van eener verstond, datmen hem na zijn leven stond, soo is hij soo verschrict 5 geworden, dat hij zijn regering wilde laten varen. Als hij op een tijd inden Tempel 6 offerde, en datter een een ponjaert aende gordel had, dien hy juyst nevens hem sagh 7 staen, soo heeft hij haestelijck zijn raedt bij hem ontboden, ende voor de selve met 8 stenen en suchten zick beklaegt, dat hij nergens zijns levens seker ware: heeft zick 9 daerop t'huys ghemaeckt ende binnen ghehouden, ende niemandt meer tot hem in- 10 ghelaten; maer alleen daernae ghetracht, hoe hij't leven ende zijn rijcke behouden 11 mochte. SABELLICVS LIB. 2. | |
[pagina 739]
| |
CXI
De Hasen eens ontvlucht der Honden felle macht,
Hier hadden (bleeck van vreese) haer leger-plaets ghebracht,Ga naar voetnoot2
Op't onverzienst begint den Noorden windt te ruysschen,
In't midden van't gheboomt: de bloode Hasen kruyssen
5[regelnummer]
Het boom-rijck eycken bosch, en komen aen de kant
Van't drabbige Moras met hoopen aengherandt.Ga naar voetnoot6
De Vorschen onghewoon soo schielijcke gheruchten,Ga naar voetnoot7
Beginnen oock uyt schrick van dit ghewelt te vluchten.
Der Hasen Capiteyn, riep stout en onversaecht,
10[regelnummer]
Spitsbroeders wijckt niet meer, nae niemanden en vraecht,Ga naar voetnoot10
Ghij ziet wij zijn een schrick van vreesselijcke dieren,
Waeromme souden wij de rappe winden vieren?Ga naar voetnoot12
‘'tGaet noch soo alle daegh: wanneer de bloode guylGa naar voetnoot13
‘Zijn minder over magh, hij acht hem als een uyl:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Hij is soo in zijn schick, hij blaest soo uyt zijn darmen,Ga naar voetnoot15
‘Hij kapt drij mannen af met een houw seven armen.Ga naar voetnoot16
‘Hij wijckt voor niemand niet, wanneer zijn vijandt vliet,Ga naar voetnoot17
‘Dan ist een man in't velt, hij vreest noch acht hem niet.Ga naar voetnoot18
‘Maer als die wederom zijn tanden gaet ontblooten,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘Dan kiest hij 'tHaese padt, loopt voor een blaes met kooten.Ga naar voetnoot20
|
|