De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 734]
| |
109. De Leeuwe, Koe, en 't Schaep.Ga naar voetnoot*1 Ghelijck de Leeuw met zijn jacht-ghesellen, alsoo heeft de Keyser Caius Caligula 2 ghehandelt met de Roomsche Burgers. Want als hij door haer hulp het Keyserdom 3 vercregen had, waer voor hijse danckbaerlijck behoorde vergolden te hebben, soo 4 is hij soo uytghevaren, dat hij teghen alle billicheyt hen hare goederen heeft afge- 5 drongen, ende teghen alle recht de sake soo verre ghebracht, dat een ijder Burger 6 ende Boer, die sonder kinderen storf, hem tot een erfghenaem aller zijner goeden 7 maken moeste. En die kinderen had, moesten hem oock een Soons deel in't erfgoedt 8 bespreken. Dwong haer mede, dat zij bij levenden gesonden lijve haer Testamenten 9 maken moesten: de welcke hij dan, op dat hij't erff te eerder krijgen mochte, met 10 venijn liet ombrengen, seggende, dat het niet recht en was, dat die alreede alle zijne 11 goeden bij Testamente wech ghemaect had, nae de makinge langher leven soude: 12 Schraepte alsoo alles na hem, ende niemand dorfde hem wederspreken. | |
[pagina 735]
| |
CIX
Een Leeuwe, Koe, en Schaep, die togen op der jacht,
En hebben door haer vanghst een Hert daer van gebracht:Ga naar voetnoot2
'tWelck van de stoute Leeu verscheurt zijnde' in vier deelen,Ga naar voetnoot3
Heeft daer mee nae ziin lust dus weten om te speelen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Het eerste komt mij toe, alsoo ick Koninck ben;Ga naar voetnoot5
En 'tander, nu ick mij in't jaghen Meester ken;Ga naar voetnoot6
En't Derde voor de moeyte en arbeyd van het scheyden;Ga naar voetnoot7
Wie't Vierde deel begeert, die moet soo langhe beyden,Ga naar voetnoot8
Dat hij't uyt mijne vuyst, en kluyven mij onttreck,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Of plockhayr teghens mij, en snoere' hier nae den beck.Ga naar voetnoot10
‘Let hier op reedlijck volck, met Leeuwen of met BeerenGa naar voetnoot11
‘In geenen bondt te treen, of wreede Over-Heeren:
‘Zij scheyden nae haer zin. De arme wort verdruckt,Ga naar voetnoot13
‘'tGae oock met haer soo't wil, der fellen doen gheluckt.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘O woekenaers ghij speelt oock even dese perten:Ga naar voetnoot15
‘Ghij rooft der armen goedt, en maeckt haer droef van herten,
‘Neemt pandt en hooge rent, drij dobbel interest,Ga naar voetnoot17
‘En toont noch slechten schijn, al waer't ghij van de best.Ga naar voetnoot18
‘D'onnoosle wacht zijn deel, en vint hem heel bedrogen;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘Vast ist den Woekenaer in zijne kaeck ghevloghen.Ga naar voetnoot20
‘De Leeuw rooft met gewelt, de Wolf door valsche schijn;Ga naar voetnoot21
‘Zoo toont het quaet ghespuys, dat zij baet-soeckers zijn.Ga naar voetnoot22
|
|