De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 730]
| |
107. De Beyr en de Bijen.Ga naar voetnoot*1 Alsoo ist den dief afgheloopen, die Rampsinito den Koning in AEgypten zijn schat 2 stelen wilde. Desen Koning had een zeer groote schat, om den welcken te sekerder 3 te behouden, hij een bijsonder vast ghetimmer liet bouwen, ende daar binnen ront- 4 omme stricken, ende netten uyt spannen. 'tgebeurde nu datter een vermeten Dief 5 door een gat in dat getimmer kroop, ende verhing ende verwerde hem terstont alsoo 6 inde stricken, dat hij noch voorwaers noch achterwaers komen konde. Doen hij nu 7 lang gearbeyt had, ende hem daer niet uyt redden konde, seyde hij: Had ick niet 8 willen stelen, soo waer ick in dese stricken niet vervallen. HERODOTVS. | |
[pagina 731]
| |
CVII
Hoe jeuckt mij mijne maege', hoe kittelen mijn zinnen,Ga naar voetnoot1
Om erghens eenen buyt of leck'ren beet te vinnen,Ga naar voetnoot2
Sprack d'onbesuyste Beyr: ick zien hier aen dees zij,Ga naar voetnoot3
En val de korven aen, ghelaen met leckernij.
5[regelnummer]
Gans doodt! hoe prickelt ghij mijn dus, ontelbre Swarmen?Ga naar voetnoot5
En angelt mij ter doodt; hebt over mijn erbarmen.Ga naar voetnoot6
Den Beyr (om snoepen dol) bespiede' een nieuwe kans:Ga naar voetnoot7
De Bijkens (op haer hoed) verleeren hem al t'hansGa naar voetnoot8
Het snoepen beter af: zij priemen hem zijn ooghen,
10[regelnummer]
Zijn ooren en zijn muyl: en sonder mededooghen
Doorbooren hem zijn vel, met vlimmen in zijn huyd,Ga naar voetnoot11
Dat hij verbolghen tiert, en krijscht gants overluyd:
Ick heb te laet met schae mijn domheyd ondervonden,
Ick worde recht ghepijnt om mijn bedreven sonden:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Was ick niet eerst gheleert, dat ick nu andermaelGa naar voetnoot15
Moet klaghen mijn verdriet, en lijden dese quael?Ga naar voetnoot16
‘Wiens herte brandt en blaeckt zijn naesten te beschaden,
‘Moet straffe, schande' en smaet op zijnen halse laden.
‘Wie tijdelijcken keert, en hout zulcx voor ghewis,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘Dat dit een lesse tot zijn onderwijzinghe is,
‘Sal naemaels zijn gherust, en niemant meer bedroeven,Ga naar voetnoot21
‘Ghenoeghen met het zijn, en s'anders niet behoeven.Ga naar voetnoot22
|
|