De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 714]
| |
99. Kalikoet en den Haen.Ga naar voetnoot*1 Even alsoo hebben de Gabeoniten haer tegen den Levijt ende zijn wijf bewesen, 2 Judic. 19. Want als hij vredelijck ende vriendlijck inde Stadt Gaba was ghekomen, 3 ende hem stillekens voor een huys met zijn wijf had nedergheset; siet, soo quamen 4 seer haest de geyle Gabeoniten, ende vielen met grooter onzinnigheyd den Levijt 5 aen, ende martelden door hare geylheyd in die selve nacht het wijf ter doodt, ende 6 de Levijt selve ontquam met nauwer noot die selve bijtighe geyle hanen. IVDIC. 19. | |
[pagina 715]
| |
XCIX
Den Koeckeloeren-Haen zagh op zijn mist-hoop tredenGa naar voetnoot1
Een rooden Kalikoet, dies werd hij zeer t'onvreden,Ga naar voetnoot2
Beriep hem tot den kamp, en liep hem in't ghemoedt:Ga naar voetnoot3
Dies hem verweyren most den grooten Kalikoet.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zij vochten beyde om strijd, dat 'troode bloed afdroopten,Ga naar voetnoot5
Als zij d'een d'ander fel met scherpe spooren noopten.Ga naar voetnoot6
Den Kalikoet in't eynd zagh dat den Duytschen-HaenGa naar voetnoot7
Hem rust noch vrede liet: dus om zich gants t'ontslaen
Van allerhande twist, verkoos in ander hoeckenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zijn daghelijcxsen kost in vrede te gaen zoecken.
‘Veel volckren zijn zoo wilt, zoo woest en onbesuyst,Ga naar voetnoot11
‘Dat d'arme vreemdling niet bij haer magh zijn gehuyst.Ga naar voetnoot12
‘Al hebben zij een land tot haer behoef ghewonnen,Ga naar voetnoot13
‘Een ander zullen zij het aerdrijck noch misgonnen.Ga naar voetnoot14
|
|