De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 712]
| |
98. Peert, en den Ezel.Ga naar voetnoot*1 Ghelijck dat stoute Peerdt den Ezel, alsoo verachte Dionysius de jonge, een Tyran 2 van Sicilien, niet alleen den gemeenen man, maer oock groote ende aenzienlijcke 3 persoonen; ende begeerde dat elck man wijcken, ende datse alle voor hem vreesen 4 souden, ghelijckse dan oock vreesden, ende van weghen zijn groote macht hem 5 wijcken moesten. Maer als hij nu namaels onverziens, om zijn macht, rijck, ende eer 6 quam, ende in grooter armoed, eensdeels een ghemeene Schoolmeester, die de jeught 7 onderwijsen moest, anderdeels eenen armen Vedelspeelder inde droncke herbergen 8 wierde; doe weeck hem niemand meer, maer die hem voorheen ghe-eert, ende ge- 9 vreest hadden, die belachten, ende bespotteden hem op't seerste. AELIANUS. | |
[pagina 713]
| |
XCVIII
Den Ezel met veel houts en packen overladen,
Begon den droeven staet zijns levens te versmaden;
Als hij den gladden Henghst zagh briessen over't veld,Ga naar voetnoot3
O sprack hij of ick oock in vrijheyd waer ghesteld!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dat ick in weelde mocht mijn daghen laten vlieden,
En niemand over mij yets hadde te ghebieden!
Maer als nu op het lest, het langhgheoorde dier,
'tPeerd draven zagh ten strijd hooghmoedigh, trots en fier,
In't midden van't ghevaer, van spiessen en van zwaerden;Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
O (sprack het) mijnen staet ick liever houde in waerden!Ga naar voetnoot10
Veel liever leve ick dus, met slavernij ghedruckt,Ga naar voetnoot11
Als midden inden krijgh, daer't zelden wel geluckt.Ga naar voetnoot12
‘Noch eer noch rijckdom magh den mensch geluckigh maken,Ga naar voetnoot13
‘Wanneermen wel bemerct den loop van sweerelts zaken,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Gheluckigh is die geen die hier ghenoeghzaem leeft,Ga naar voetnoot15
‘En rust in't geen daer God hem toe gheroepen heeft.Ga naar voetnoot16
|
|