De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 710]
| |
97. 'tPeerd en 't Zwijn.Ga naar voetnoot*1 Alsoo hebben malkander gheantwoort Themistocles ende Adimanthus. Want als 2 Darius met zijn gheweldigh heyrcracht de Griecken overquam, ende Adimanthus 3 Themistoclem met grooter blijschap na de Slach sagh haesten, soo sprack hij: Het 4 jammert mij dijner, dat ghij soo moedigh ten strijde ende ter doodt rennet. Daerop 5 antwoord hem Themistocles: Ick wil liever met eeren als een Ridderlijcke heldt inden 6 krijgh sterven, dan sonder eer als een arm blood catijf, ghelijck ghij zijt, leven. PLVTARCHVS. | |
[pagina 711]
| |
XCVII
Het Kuysche Truytgen Zoch zagh 'tRos verciert met pluymen,Ga naar voetnoot1
Ghezadelt en ghetoomt doen zijnen breydel schuymen,Ga naar voetnoot2
Ten oorloogh toegherust, om draghen zijnen heerGa naar voetnoot3
In't midden van't ghevecht, met zweert, pistool, en speer.
5[regelnummer]
O riep zij, armen Guyl! waer wildij u begheven?Ga naar voetnoot5
Wat dolheyd gaet u aen, dat ghij van zelfs u levenGa naar voetnoot6
In 'sdoods perijkel stelt, en allerley ellend?Ga naar voetnoot7
Doen heeft zich tot de Zeughe het Ros aldus ghewent:
Ghij vuyle Morsebel, wat wildij al veel zegghen?Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die altijd inden dreck en vuylen stanck blijft legghen?Ga naar voetnoot10
En eyndlijck blijft vervreemt van alle onsterflijckheyd,Ga naar voetnoot11
Die in't bestoven veld den Hengst word bij gheleyd;Ga naar voetnoot12
Als hij den Ridder voert tot dooden en tot moorden,
En breeckt door't vierkant van der vijanden slag-oorden;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Behaelt veel wapen-roofs, en eenen heldren glans,Ga naar voetnoot15
Als hij verwinner blijft en erft der eeren krans.Ga naar voetnoot16
‘Die door zijn traegheyd blijft van't ware lof versteken,Ga naar voetnoot17
‘Veel tijds op andren wil veel snorcken en veel spreecken.Ga naar voetnoot18
‘Door ondeughds oeffeningh wert niemand oyt vermaert.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘Wel hem die door zijn deughd zijn naem van't graf bewaert.Ga naar voetnoot20
|
|