De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 698]
| |
91. Voghelaer en 't Veld-hoen.Ga naar voetnoot*1 Als desen Weydman, soo heeft Antiochi volck haer ghedraghen. Want als Triphon 2 Antiocho slaghleverde, ende inde vlucht ghedreven worde, soo heeft hij op alle 3 straten, ende weghen gout laten uytwerpen, 'twelck het geltgierighe krijghsvolck op- 4 greep. Ende als de Overste ende Hooftlieden hen sulcx verboden, ende seyden zij 5 souden't geldt legghen laten, ende den Koningh najaghen, bij den welcken zij een 6 veel grooter buyt dan dese vercrijghen souden, soo pasten zij daer niet op, maer 7 seyden: 'twaer beter het seker te hebben, als 'tontseker te verhopen: want jaegdense 8 hem na, soo mochten zij van hem gheslaghen werden, ende 'tgene zij alreede hadden, 9 verliesen, ende 'tander datse hoopten niet becomen. FRONTIN. LIB. 2. | |
[pagina 699]
| |
LXXXXI
De Vooglaer op zijn luym vingh een Patrijs in't garen;Ga naar voetnoot1
Het Veld-hoen in s'doods schrick, en d'uyterste ghevaren,Ga naar voetnoot2
Den Vooglaer vrundlijck smeeckte, en om zijn leven bad.Ga naar voetnoot3
O (sprack het) rooft mij niet mijn alderweerdste schat!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Mijns levens doch verschoont; ick stae in duyzent vreezen:Ga naar voetnoot5
Mij weer in vrijheyd stelt, ick wil u danckbaer wezen,
En jaghen u zoo veel Patrijzen inden strick,
Als ghij begeeren zoud, in eenen ooghenblick.
Neen, zeght de Vooglaer, neen: zijt ghij zoo boos van herten,
10[regelnummer]
Dat ghij een ander wilt toebrenghen zulcke smerten,
Waer van ghij hertlijck wenscht u selven nu t'ontslaen,
De welverdiende straffe en zuldij niet ontgaen.Ga naar voetnoot12
‘Die op zijn luymen light om andren te verraden,Ga naar voetnoot13
‘Zal eenen zwaren vloeck op zijne schoudren laden:
15[regelnummer]
‘Die andren laghen leyd, oft onderstaet te do'on,Ga naar voetnoot15
‘Werd zelfs in't net gejaeght, en krijght verraders loon.Ga naar voetnoot16
|
|