De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 696]
| |
90. Zwaluwe ende den Quist-goet.Ga naar voetnoot*1 Insghelijcx heeft hem ghedraghen Albidius eens rijcken Romeyns Soon. Want na zijns 2 vaders doodt heeft hij al zijn erfgoedt door de keel gejaegt ende verslampampt, daernae 3 oock zijn kleederen verkoft ende verdroncken; eyndlijck, op dat hij niet en behielde, 4 oock dat huys in brand ghesteken, ende ghemeynt hij soude wel een goet leven vinden: 5 doch heeft daernae groot ghebreck, ende zeer grooten honger, ende kommer gheleden. PLVTARCHVS. | |
[pagina 697]
| |
LXXXX
Een dertle Lichtmis al zijn goederen verquisten,Ga naar voetnoot1
Behalven zijnen rock, die hij ongeerne misten.Ga naar voetnoot2
Doch als hij onverziens een Zwaluwe inde lochtGa naar voetnoot3
Haer vleuglen roeren zagh, hij bij zich zelven docht,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Die vogel is ghewis een voorbood van de daghen,
Die't alderlieflijcxst zijn, en niet dan bloemen draghen:
Mijn hemde mij ghenoeght; het opper-kleed moet zijnGa naar voetnoot7
Verdobbelt en vertuyscht, 'thert vrolijck inde wijn.Ga naar voetnoot8
Maer laes! hoe ist vergaen? de Noordwind is ghekomen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En heeft met zijn gheblas den Zwaluw tlijf benomen.Ga naar voetnoot10
De Brasser, als hij nu den Vogel ligghen zagh,
Ghij (zeyde hij) d'oorzaeck zijt van alle mijn gheklagh.Ga naar voetnoot12
Van koude ick nu vergae. nu vinde ick mij bedroghen,
Om dat ghij trouwloos zijt te vroegh de hette onvloghen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Wie yets te spoedigh doet, en volgt zijn eyghen hooft,
‘Al lichtelijcken van zijn welvaert word berooft.Ga naar voetnoot16
‘Indien de quist-goed dacht op huyden, om den morghen,Ga naar voetnoot17
‘Hij zoude ontwijflijck meer voor slevens welstand zorgen.
|
|