De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 692]
| |
88. De Ezel, Buffel, Cameel, en Muyle.Ga naar voetnoot*1 Insghelijcx quamen de gemeene Burghers te Romen, ende beclaegden haer zeer over 2 den Roomschen raet, dat zij voor die selve moesten arbeyden te huys ende op't veldt, 3 ende haer dienen als slaven. Dies etlijcke van hun seyden, zij wouden voortaen niet 4 meer soo slaven, noch soo gehoorsaem zijn, maer alsoo wel in ledigheyd ende blijschap 5 leven als de Raets-heeren. Daerop Agrippa antwoorde: dat zulcx geen standt conde 6 houden. Maer zij waren voor een tijd hardneckigh, ende bleven bij haer voornemen. LIVIVS. | |
[pagina 693]
| |
LXXXVIII
T'langh-halzighe Cameel, den Ezel afghedreven,Ga naar voetnoot1
'tLast-draghend Muyl-Peerd, en de Buffel, zat van leven,Ga naar voetnoot2
Zich vonden 'tsaem vergaert, in een ghezoncken dal:Ga naar voetnoot3
Elck klaeghde zijn verdriet en daeghlijcx ongheval;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Om dat elck volghen most zijns heeren last en wenschen,Ga naar voetnoot5
En dienen tot gherief en slavernij der menschen.Ga naar voetnoot6
Den Ezel langh-gheoord die kreesch uyt onghedult,Ga naar voetnoot7
Hij was aen zulcken last noch arbeyd niet verschuld,Ga naar voetnoot8
Hij wildet zich onslaen, en langer dus niet kruypen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En voortaen oeffnen niet als vreten, slempen, zuypen.Ga naar voetnoot10
Dies strafften d'and're drije zijn domheyd al te rouw,Ga naar voetnoot11
En raden dat hij met dien staet vernoeghen zouw.Ga naar voetnoot12
Want willen slavernij ontgaen is moeyt verloren,
Om dat wij (zeyden zij) tot slaven zijn gheboren.
15[regelnummer]
‘Hoe menigh plompaert noch al stribbende bepleytGa naar voetnoot15
‘'tOntgaen het dienstbaer juck dat hem is opgheleyd.Ga naar voetnoot16
‘Maer 'tis vergeefs ghewoelt om't voorschick te verschrijven:Ga naar voetnoot17
‘Want die een Ezel is, die moet een Ezel blijven.
|
|