De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 690]
| |
87. De Boer en zijn Honden.Ga naar voetnoot*1 Alsoo hebben etlijcke Soldaten inde Stadt Petilia haer tijdelijck ghereddert. Want 2 als de Burghers inde beleghering alles verteert hadden, de schorssen vande boomen 3 ende dat oude leder opaten; doe maecten zick de Soldaten uyt der Stadt, soo zij best 4 conden, mits zij meenden, dat zij ten lesten oock vande Burghers souden opghegeten 5 worden. FRONTIN. Lib. 4. | |
[pagina 691]
| |
LXXXVII
Een Huys-man hartghedruckt van swinters sture vlagen,Ga naar voetnoot1
Vyt grooten hongers nood zijn Huys-vee heeft geslagen:Ga naar voetnoot2
Maer laes! ten holp al niet, de koude duerde langh,Ga naar voetnoot3
De winter viel zoo strengh, en maecktent hem zoo bangh,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dat hij zijn Ossen bij haer hoornen heeft ghegrepen,
Die plachten zijnen ploegh te trecken en te slepen:
Deze heeft hij oock op't lest ter slachtbanck voortghebracht,Ga naar voetnoot7
En met den scherpen bijl gezamentlijck geslacht.
Zijn Honden hebben dit droef schouspel waerghenomen,
10[regelnummer]
En eyndelijck bestaen uyt ancxt voor hem te schroomen:Ga naar voetnoot9-10
O laet ons (zeyden zij) ontvluchten metter ijl!Ga naar voetnoot11
Magh zijn juckdraghent vee noch niet ontgaen den bijl;Ga naar voetnoot12
Niet beters zal ghewis op'tlest ons wedervaren:Ga naar voetnoot13
Die zijn lief huys-vee slacht, en zal geen dogghen sparen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Wijs is hij, die in tijds is voor tghevaer beducht,
‘Die veylighlijcken noch d'aenstaende dood ontvlucht:
‘Die vonnist, dat hij is te vreezen en te mijden,Ga naar voetnoot17
‘Die zijn zelfs huysghezin bezwaert met kruys en lijden.Ga naar voetnoot18
|
|