De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 688]
| |
86. De ouden Hond, en zijn Meester.Ga naar voetnoot*1 Dierghelijcke onbillicheyd heeft bejeghent de dienaren Marci Catonis. Want also 2 lang zij jong, ghesondt, frisch ende sterck waren, ende alle dienst hem doen konden, 3 soo hadden zij goedt onderhoudt: maer doe zij out wierden ende onvermoghende, 4 gaf hen Cato noch te eten noch te breken; ja jaegdse ten lesten wegh, of verkochtse 5 om een cleyn geld: ende al wast dat zij hem baden, dat hij aende dienst wilde ghe- 6 dencken, die zij hem met grooten vlijt ende trouwe bewesen hadden, soo cregense 7 doch geen genaed, maer moesten hulp- ende troostloos in honger, ende armoed ver- 8 smachten. PLVTARCHVS. | |
[pagina 689]
| |
LXXXVI
Een ouden krancken Brack, te traegh om meer te jagen,Ga naar voetnoot1
Werd daghelijcx ghegroet en afghesmeert met slagen,Ga naar voetnoot2
Om dat hij langer niet zijn Joncker bracht ten hoofGa naar voetnoot3
Een afgheronnen Hart, Wild Zwijn, oft andren roof:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ghelijck hij voormaels plagh de tafel zijnes heeren
Met lieflijck venezoen op t'rijcxste te stofferen:Ga naar voetnoot6
Maer als hij eyndlijck werd bejeghent lancx hoe straf,Ga naar voetnoot7
En datmen stocken hem in plaets van eten gaf,Ga naar voetnoot8
Hij tot zijn heere sprack, Mijn diensten zijn vergeten,
10[regelnummer]
Ick heb mijns levens tijd ellendelijck versleten:Ga naar voetnoot10
Men heeft mij om de buyt ghetroetelt spade en vroegh,
En niet uyt liefde en gunst die iemand tot mij droegh.Ga naar voetnoot12
‘Wie zijnen tijd verslijt in grooter Heeren hoven,
‘Zich dwazelijcken veel belooningh gaet beloven.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Want als hij zijnen tijd onnut heeft doorghebracht,
‘Hij ijdel en vergeefs op zijn besoldingh wacht.Ga naar voetnoot16
|
|