De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 682]
| |
83. De Geyte en 't jonghe Wolfken.Ga naar voetnoot*1 Ghelijcke ondanckbaerheyd heeft Antoninus Caracalla bewesen. Dese wierd van 2 Cilone opghevoedt, ende zeer bemint, soo dat alle menschen meynden hij had Anto- 2 ninum voor zijn kint aenghenomen. Maer doen Antoninus groot wierde, heeft hij 3 Ciloni, die hem soo trouwelijck bemint, ende opghevoedt hadde, schandelijck het 4 leven henomen. | |
[pagina 683]
| |
LXXXIII
De langhgebaerde Geyt een Wolfken heeft gevonden,
't Welck op te voeden zij haer zelf heeft onderwonden.Ga naar voetnoot2
Zij leydet aende speen: t'jongh Wolfken ouder werd,Ga naar voetnoot3
Al zoogh het Geyten melck, 'tbehielt een Wolven hert:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Begon zijns vaders aert te drukken uyt nae 't leven,Ga naar voetnoot5
Zoo dat de moeder Geyt bestond daer voor te beven.Ga naar voetnoot6
Gaet Wolf-Kind, sprack zij, gaet (ick wil mij uws ontslaen,)Ga naar voetnoot7
Want voor de weldaed, die ick u hebb aengedaen,Ga naar voetnoot8
Ghij mij ten lesten zoud verscheuren en verslinden.
10[regelnummer]
Gaet nae u Wolven toe, wilt uws ghelijcke vinden.
‘Deughd werckt hij, die in nood zijn vijand goed bewijst,Ga naar voetnoot11
‘Die zijnen dorst uytlescht, en zijnen honger spijst:Ga naar voetnoot12
‘Maer toezien moeten wij al zoo hem t'onderhouwen,Ga naar voetnoot13
‘Dat wij ons zelven niet hem al te veel betrouwen.Ga naar voetnoot14
|
|