De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 678]
| |
81. De Vos, en't Beeld.Ga naar voetnoot*1 Even alsoo hebben die vrome Christenen ghedaen. Want als zij tot de Heydenen 2 quamen, die gesneden beelden hadden ende aenbaden; soo hebben zij die selve be- 3 zien, inde handen ghenomen, ende om ende wederom ghekeert, ende als zij in die 4 selve noch ziel noch vleesch, noch zin noch verstand en vonden, soo hebbense die 5 selve bespott, ende verworpen. HISTORIA ECCLESIASTICA. | |
[pagina 679]
| |
LXXXI
De Vos in't rijck kasteel eens edelmans aenschouwde
'tHooft dat een beeldenaer zeer schoon nae't leven bouwde:Ga naar voetnoot2
Zoo dat in't aenzien eerst hij vastlijck heeft ghelooft,Ga naar voetnoot3
T'Was geen gegoten beeld, maer een natuurlijck Hooft;
5[regelnummer]
Het welck hij om de kunst ghelooft heeft en verheven,Ga naar voetnoot5
En sprack, Wat ooge zagh oyt schoonder beelt zijn leven?Ga naar voetnoot6
Maer nietemin wat light hier aen bedreven nu?Ga naar voetnoot7
O schoon ghebootste kop! ick vinde niet in u,Ga naar voetnoot8
Noch reden, noch verstand, noch hersenen, noch zinnen:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Vytwendigh schijndij wat, maer niets en isser binnen.Ga naar voetnoot10
Een welgheschapen lijf, en treffelijck ghestalt,Ga naar voetnoot11
Vytwendigh menighmael den mensche wel ghevalt:Ga naar voetnoot12
Maer zietmen op den geest, waer in alleen den prijs leyd,Ga naar voetnoot13
Zoo vindmen hem ontbloot van reden, en van wijsheyd.Ga naar voetnoot14
|
|