De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 676]
| |
80. De Aep en de Vos.Ga naar voetnoot*1 Dierghelijcke bede deede Semiramis aenden Coning Ninum. Want als zij zijn Coning- 2 lijcke cieraet ghezien had, soo meynde zij datse alsdan veel heerlijcker soude gheacht 3 zijn als de Coning haer van dien cieraet wat medeelde. Versocht derhalven oytmoe- 4 delijck, hij wilde haer een deel van zijn Coninglijcke eer ende cieraet overgheven. 5 Maer Ninus heeft haer sulcx gheweygert, segghende, dat dese eer, ende cieraet te 6 dier tijdt hem ende niet haer toebehoorde. DIODORVS. | |
[pagina 677]
| |
LXXX
De steertelooze Sim, den achter kalen Marten,Ga naar voetnoot1
Bad Reyntien, dat hij haer uyt liefde en goeder harten,Ga naar voetnoot2
Een stuck van zijnen steert uyt jonst meed-deelen wouw,Ga naar voetnoot3
Op datze afschutten mocht haer schande en oock de kouw,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Vermits zijn steert te langh zulcx lichtlijck konde ontbeeren.Ga naar voetnoot5
Maer Reynaert heeft zich hier gants niet aen willen keeren:Ga naar voetnoot6
En sprack, Neen juffrouw Sim, maeckt mij het hooft niet kranck,Ga naar voetnoot7
De steert mij niet ontciert, noch valt mij niet te langh,
Noch oock zwaer van ghewicht, in slepen, oft in draghen;
10[regelnummer]
V smeecken is vergeefs, dus hout vrij op van klaghen.Ga naar voetnoot10
‘De rijcke gierigaert (een zeldzaem wonder ist!)
‘Tot zijnes naesten troost, te noode ontbeert en mistGa naar voetnoot12
‘Yets van zijn overschot; hij keert zich aen geen kermen,Ga naar voetnoot13
‘Noch ziet de nood niet aen van d'aenghevochten armen.Ga naar voetnoot14
|
|